Spaans

Uitgebreide vertaling voor cruzar (Spaans) in het Nederlands

cruzar:

cruzar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cruzar (atravesar)
    het overlopen; het oversteken

cruzar werkwoord

  1. cruzar (atravesar)
    oversteken
    • oversteken werkwoord (steek over, steekt over, stak over, staken over, overgestoken)
  2. cruzar (atravesar)
    dwars oversteken
    • dwars oversteken werkwoord (steek dwars over, steekt dwars over, stak dwars over, staken dwars over, dwars overgestoken)
  3. cruzar (crucificar)
    kruisen; een kruis slaan
  4. cruzar (pasar; atravesar)
    overgaan
    • overgaan werkwoord (ga over, gaat over, ging over, gingen over, overgegaan)
  5. cruzar (tejer con sarga)
    keperen
    • keperen werkwoord (keper, kepert, keperde, keperden, gekeperd)
  6. cruzar (partir; cortar; hendir; )
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doormidden hakken werkwoord
    • doorklieven werkwoord (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken werkwoord (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen werkwoord (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)
    • in tweeën houwen werkwoord
  7. cruzar (clavar; navegar; maniobrar; )
    opkruisen; oplaveren

Conjugations for cruzar:

presente
  1. cruzo
  2. cruzas
  3. cruza
  4. cruzamos
  5. cruzáis
  6. cruzan
imperfecto
  1. cruzaba
  2. cruzabas
  3. cruzaba
  4. cruzábamos
  5. cruzabais
  6. cruzaban
indefinido
  1. crucé
  2. cruzaste
  3. cruzó
  4. cruzamos
  5. cruzasteis
  6. cruzaron
fut. de ind.
  1. cruzaré
  2. cruzarás
  3. cruzará
  4. cruzaremos
  5. cruzaréis
  6. cruzarán
condic.
  1. cruzaría
  2. cruzarías
  3. cruzaría
  4. cruzaríamos
  5. cruzaríais
  6. cruzarían
pres. de subj.
  1. que cruce
  2. que cruces
  3. que cruce
  4. que crucemos
  5. que crucéis
  6. que crucen
imp. de subj.
  1. que cruzara
  2. que cruzaras
  3. que cruzara
  4. que cruzáramos
  5. que cruzarais
  6. que cruzaran
miscelánea
  1. ¡cruza!
  2. ¡cruzad!
  3. ¡no cruces!
  4. ¡no crucéis!
  5. cruzado
  6. cruzando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor cruzar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kloven abismos
overlopen atravesar; cruzar
oversteken atravesar; cruzar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorhakken atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doorhouwen atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doorklieven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doormidden hakken atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
dwars oversteken atravesar; cruzar
een kruis slaan crucificar; cruzar
in tweeën houwen atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
keperen cruzar; tejer con sarga
klieven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar hacer pedazos
kloven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar hacer pedazos
kruisen crucificar; cruzar bordear; navegar
opkruisen bandearse; bordear; clavar; contemporizar; crucificar; cruzar; dar una de cal y otra de arena; maniobrar; nadar y guardar la ropa; navegar; transigir; virar de bordo
oplaveren bandearse; bordear; clavar; contemporizar; crucificar; cruzar; dar una de cal y otra de arena; maniobrar; nadar y guardar la ropa; navegar; transigir; virar de bordo
overgaan atravesar; cruzar; pasar hacer sonar; sonar
oversteken atravesar; cruzar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
overgaan timbre

Synoniemen voor "cruzar":


Wiktionary: cruzar

cruzar
verb
  1. aan de overzijde van iets geraken

Cross Translation:
FromToVia
cruzar doorkruisen cross — contradict or frustrate the plans of
cruzar kruisen cross — travel in a direction or path that will intersect with that another
cruzar schrappen cross out — to strike out
cruzar kruisen kreuzenBiologie: Tiere oder Pflanzen verschiedener Art, Rasse, Gattung oder Sorte zur Paarung bzw. geschlechtlichen Vereinigung bringen
cruzar overzetten übersetzen — (intransitiv) mit einer Fähre von einem Gewässerufer zum anderen fahren

Verwante vertalingen van cruzar