Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- apretado:
-
apretar:
- drukken; knellen; aandrukken; vastdrukken; samenballen; afknijpen; afklemmen; afknellen; bedenken; verzinnen; uitdenken; verdichten; fantaseren; voorwenden; comprimeren; samenpersen; samendrukken; indrukken; induwen; strak zitten; persen; schroeven; proppen; ineen duwen; omspannen; overspannen; met gespannen voorwerp omsluiten; nijpen; vastknijpen
- vastschroeven; aanschroeven
-
Wiktionary:
- apretado → compact
- apretar → aandraaien, aandringen, aandrukken, aanduwen, knellen, knijpen
- apretar → aantrekken, klemmen, knijpen, persen, drukken, nijpen, tokkelen, dringen, haasten, jachten, tot haast aanzetten, urgent zijn, knellen, pressen, aandrukken, aandringen, accelereren, bespoedigen, verhaasten, versnellen, nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, bijschuiven, insluiten, opsluiten, wegbergen, wegsluiten, bergen, opbergen, aaneensluiten, binden, verdichten
Spaans
Uitgebreide vertaling voor apretado (Spaans) in het Nederlands
apretado:
-
apretado (estrecho; angosto; ajustado)
van geringe breedte; nauw; eng; smalletjes; smal-
van geringe breedte bijvoeglijk naamwoord
-
nauw bijvoeglijk naamwoord
-
eng bijvoeglijk naamwoord
-
smalletjes bijwoord
-
smal bijvoeglijk naamwoord
-
-
apretado (ajustado)
nauwsluitend; strak; nauw-
nauwsluitend bijvoeglijk naamwoord
-
strak bijvoeglijk naamwoord
-
nauw bijvoeglijk naamwoord
-
-
apretado (desapiadado; crudo; bruto; cruel; agresivo; brusco; brutal; acre)
-
apretado (apremiante)
klemmend; knellend; klemzittend-
klemmend bijvoeglijk naamwoord
-
knellend bijvoeglijk naamwoord
-
klemzittend bijvoeglijk naamwoord
-
-
apretado (apogado; pequeña; corto; mezquino; pequeño; escatimado; estrecho de miras; estrecho; angosto; limitado; eficiente; innoble)
kleingeestig; bekrompen; benepen; kleinzielig-
kleingeestig bijvoeglijk naamwoord
-
bekrompen bijvoeglijk naamwoord
-
benepen bijvoeglijk naamwoord
-
kleinzielig bijvoeglijk naamwoord
-
-
apretado (agudo; mañoso; cortante; hermoso; listo; perito; ingenioso; talentoso; habilidoso; bonito; claro; preciso; ducho; acre; sagaz; versado; rácano; bello; atractivo; áspero; inteligente; oportuno; penoso; doloroso; ajustado; puntiagudo; punzante; buen mozo; de buen ver)
slim; scherpzinnig; gevat; schrander; uitgeslapen; snedig-
slim bijvoeglijk naamwoord
-
scherpzinnig bijvoeglijk naamwoord
-
gevat bijvoeglijk naamwoord
-
schrander bijvoeglijk naamwoord
-
uitgeslapen bijvoeglijk naamwoord
-
snedig bijvoeglijk naamwoord
-
-
apretado (en aprietos)
in het nauw-
in het nauw bijvoeglijk naamwoord
-
-
apretado (muy afilado; fijo; liso; envarado; hosco; picudo; torpe; afilado; cortante; ceñido; chillón; agudo; áspero; rígido; severo; penoso; austero; tieso; picante; tenaz; nítido; tajante; adusto; hiriente; espabilado; estirado; mordaz; arisco; acre; vehemente; puntiagudo; acerado; parsimonioso; perspicaz; punzante; penetrante; hirsuto; encarnizado; cáustico; anquilosado; aguijoneador; afrentoso)
scherp; vlijmscherp; vlijmend-
scherp bijvoeglijk naamwoord
-
vlijmscherp bijvoeglijk naamwoord
-
vlijmend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor apretado:
Verwante woorden van "apretado":
Synoniemen voor "apretado":
apretar:
-
apretar
-
apretar
-
apretar
-
apretar
-
apretar (idear; imaginar; inventar; pensar; fantasear; planear; estrujar; concentrarse; divagar; comprimir; compendiar; condensarse)
-
apretar (comprimir; concentrarse; prensar; estrujar)
-
apretar (hundir; empujar; oprimir; abollar)
-
apretar (quedar ceñido)
-
apretar (presionar; oprimir; prensar; pesar sobre)
-
apretar (atornillar; enroscar)
-
apretar (estreñir; ceñir)
-
apretar (apretujar)
-
apretar (ceñir)
-
apretar (sacar; arrancar; pellizcar; picotear; acuciar; carecer de; matarse trabajando; tener en falta de; tener escasez de; echar en falta de)
-
apretar (pellizcar; acuciar; dar un pellizco)
Conjugations for apretar:
presente
- aprieto
- aprietas
- aprieta
- apretamos
- apretáis
- aprietan
imperfecto
- apretaba
- apretabas
- apretaba
- apretábamos
- apretabais
- apretaban
indefinido
- apreté
- apretaste
- apretó
- apretamos
- apretasteis
- apretaron
fut. de ind.
- apretaré
- apretarás
- apretará
- apretaremos
- apretaréis
- apretarán
condic.
- apretaría
- apretarías
- apretaría
- apretaríamos
- apretaríais
- apretarían
pres. de subj.
- que apriete
- que aprietes
- que apriete
- que apretemos
- que apretéis
- que aprieten
imp. de subj.
- que apretara
- que apretaras
- que apretara
- que apretáramos
- que apretarais
- que apretaran
miscelánea
- ¡aprieta!
- ¡apretad!
- ¡no aprietes!
- ¡no apretéis!
- apretado
- apretando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el apretar (atornillar)
Vertaal Matrix voor apretar:
Synoniemen voor "apretar":
Wiktionary: apretar
apretar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• apretar | → aantrekken | ↔ anziehen — den Zug erhöhen, etwas straff machen |
• apretar | → klemmen; knijpen; persen; drukken | ↔ squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once |
• apretar | → klemmen; nijpen; knijpen; tokkelen | ↔ pincer — serrer fortement avec une pince, avec des tenailles ou autres instruments semblables. |
• apretar | → dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen | ↔ presser — exercer une pression, serrer plus ou moins fort. |
• apretar | → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken; dringen; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; bijschuiven; insluiten; opsluiten; wegbergen; wegsluiten; bergen; opbergen; aaneensluiten; binden; verdichten | ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général). |