Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- recorrer:
-
Wiktionary:
- recorrer → afleggen, aflopen, doornemen
- recorrer → tournee, bereizen, afbreken, slopen, neerhalen, kappen, vellen, neervellen, wippen, afhakken, afhouwen, afkappen, omhakken, deprimeren, neerdrukken, neerslachtig maken, terneerdrukken, delven, opduikelen, opgraven, rooien, uitgraven, winnen, uitputten, putten uit, omkappen, slachten, afslachten, fnuiken, verzwakken, bevangen, overwinnen, verslaan, zegevieren, neerkomen, doden, doodmaken, ombrengen, doodschieten, fusilleren, de moed ontnemen, ontmoedigen, afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door, bedaren, geruststellen, kalmeren, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen, doorkruisen, rijden door, doorlezen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor recorrer (Spaans) in het Nederlands
recorrer:
-
recorrer (atravesar; pasar por; pasear por)
reizen door; doorheen reizen-
reizen door werkwoord
-
doorheen reizen werkwoord (reis doorheen, reist doorheen, reisde doorheen, reisden doorheen, doorheen gereisd)
-
-
recorrer
-
recorrer (viajar por; viajar)
-
recorrer (dirigirse a; encaminarse a; bajar)
zich begeven naar; aflopen; koers zetten naar; vervoegen-
zich begeven naar werkwoord
-
koers zetten naar werkwoord
-
Conjugations for recorrer:
presente
- recorro
- recorres
- recorre
- recorremos
- recorréis
- recorren
imperfecto
- recorría
- recorrías
- recorría
- recorríamos
- recorríais
- recorrían
indefinido
- recorrí
- recorriste
- recorrió
- recorrimos
- recorristeis
- recorrieron
fut. de ind.
- recorreré
- recorrerás
- recorrerá
- recorreremos
- recorreréis
- recorrerán
condic.
- recorrería
- recorrerías
- recorrería
- recorreríamos
- recorreríais
- recorrerían
pres. de subj.
- que recorra
- que recorras
- que recorra
- que recorramos
- que recorráis
- que recorran
imp. de subj.
- que recorriera
- que recorrieras
- que recorriera
- que recorriéramos
- que recorrierais
- que recorrieran
miscelánea
- ¡recorre!
- ¡recorred!
- ¡no recorras!
- ¡no recorráis!
- recorrido
- recorriendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor recorrer:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vervoegen | conjugación; presentarse ante | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aflopen | bajar; dirigirse a; encaminarse a; recorrer | acabar; avanzar; declinar; expirar; inclinarse; llegar al final; pasar; terminar; terminarse; transcurrir |
bereizen | recorrer; viajar; viajar por | |
doorheen reizen | atravesar; pasar por; pasear por; recorrer | |
koers zetten naar | bajar; dirigirse a; encaminarse a; recorrer | bordear; enderezar rumbo a; maniobrar; navegar; poner rumbo hacia |
reizen door | atravesar; pasar por; pasear por; recorrer | |
rondtrekken | recorrer | |
vervoegen | bajar; dirigirse a; encaminarse a; recorrer | cascar; conjugar; declinar; flectar la cabeza; hacer recortes |
zich begeven naar | bajar; dirigirse a; encaminarse a; recorrer |
Synoniemen voor "recorrer":
Wiktionary: recorrer
recorrer
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• recorrer | → tournee | ↔ tour — to make a journey |
• recorrer | → bereizen | ↔ travel — to travel throughout |
• recorrer | → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen | ↔ abattre — Traductions à trier suivant le sens |
• recorrer | → doorkruisen; rijden door; doorlezen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door | ↔ parcourir — traverser un espace en divers sens. |