Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- puntual:
-
Wiktionary:
- puntual → nauwgezet, nauwkeurig, punctueel
- puntual → stipt
- puntual → stipt, accuraat, nauwgezet, nauwkeurig, prompt, zorgvuldig, punctueel, goed, juist, recht, gelijkmatig, geregeld, regelmatig, steevast
Spaans
Uitgebreide vertaling voor puntual (Spaans) in het Nederlands
puntual:
-
puntual (con mucho cuidado; preciso; meticuloso; con exactitud; exacto; cuidadoso; concienzudo; con precisión; minucioso; escrupuloso)
-
puntual (estricto; riguroso; escrupuloso; puntualmente)
-
puntual (concienzudo; minucioso; escrupuloso)
zorgvuldig; nauwkeurig; conscientieus; nauwgezet-
zorgvuldig bijvoeglijk naamwoord
-
nauwkeurig bijvoeglijk naamwoord
-
conscientieus bijvoeglijk naamwoord
-
nauwgezet bijvoeglijk naamwoord
-
-
puntual (con exactitud; detallado; preciso; exactamente; con precisión; cuidadoso; puntualmente; estricto; exacto; minucioso; con mucho cuidado)
accuraat; nauwkeurig; secuur; precies; nauwgezet; nauwlettend-
accuraat bijvoeglijk naamwoord
-
nauwkeurig bijvoeglijk naamwoord
-
secuur bijvoeglijk naamwoord
-
precies bijvoeglijk naamwoord
-
nauwgezet bijvoeglijk naamwoord
-
nauwlettend bijvoeglijk naamwoord
-
-
puntual (inmediatamente; inmediato; enseguida; en seguida; instantáneamente; sin tardar; sin más tardar; directo; rápidamente; instantáneo; repentinamente; de inmediato; al instante; en el acto; acto seguido; sin demora)
onverwijld-
onverwijld bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor puntual:
Verwante woorden van "puntual":
Synoniemen voor "puntual":
Wiktionary: puntual
puntual
Cross Translation:
adjective
-
met veel aandacht, op details lettend
-
erg zorgvuldig
- nauwkeurig → clavado; exacto; formal; puntual
-
stipt, nauwkeurig
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• puntual | → stipt | ↔ pünktlich — zur vereinbarten Zeit |
• puntual | → accuraat; nauwgezet; nauwkeurig; prompt; stipt; zorgvuldig; punctueel; goed; juist; recht | ↔ exact — Qui suivre rigoureusement la vérité, la convention. |
• puntual | → accuraat; nauwgezet; nauwkeurig; prompt; stipt; zorgvuldig; punctueel | ↔ ponctuel — Qui est exact |
• puntual | → accuraat; nauwgezet; nauwkeurig; prompt; stipt; zorgvuldig; punctueel; gelijkmatig; geregeld; regelmatig; steevast | ↔ régulier — Qui a de la régularité, qui est conforme à des règles, soit naturelles, soit de convention ; qui est constant, uniforme. |