Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
iniciar:
- starten; beginnen; aanvangen; van start gaan; in werking stellen; opstarten; initiëren; op gang brengen; regelen; arrangeren; iets op touw zetten; ondernemen; aangaan; aanbreken; een begin nemen; voorbereiden op; inwerken; prepareren; gebruiken; hanteren; gebruik maken van; bezigen; aanknopen; aanbinden; toepassen; benutten; aanwenden; gang maken; hard draven; gangmaken; openen; inleiden; inzetten; inzet tonen
- entameren; aansnijden
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor iniciar (Spaans) in het Nederlands
iniciar:
-
iniciar (empezar; comenzar; entrar en; emprender; arrancar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento; despegar; activarse)
-
iniciar (poner en función; arrancar; poner en marcha; prender)
in werking stellen; opstarten-
in werking stellen werkwoord (stel in werking, stelt in werking, stelde in werking, stelden in werking, in werking gesteld)
-
-
iniciar (establecer; acondicionar; implantar; fundar; instalar; poner en marcha; incoar; poner en movimiento; crear; formar; enfocar; introducir; encaminarse)
-
iniciar (montar; arreglar; organizar; estructurar; poner; establecer; comenzar; construir; fundar; erigir; poner en pie; levantar; formar)
-
iniciar (emprender; empezar; comenzar)
-
iniciar (empezar; comenzar)
-
iniciar (familiarizarse; orientar)
-
iniciar (utilizar; usar; aprovechar; hacer uso de; consumir; emplear; introducir)
gebruiken; hanteren; gebruik maken van; bezigen-
gebruik maken van werkwoord (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
iniciar (empezar; comenzar; montar; marcharse; instalar; colocar; calzar; poner en marcha)
-
iniciar (utilizar; usar; aprovechar; poner; tomar; comenzar; consumir; aplicar; emplear; gastar; apostar; ejercer)
gebruiken; toepassen; gebruik maken van; benutten; aanwenden-
gebruik maken van werkwoord (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
iniciar (marcar el paso)
-
iniciar (marcar el paso)
-
iniciar (abrir; empezar; inaugurar; comenzar)
-
iniciar (esforzarse; hacer su puesta; insertar; rendir)
-
iniciar
Conjugations for iniciar:
presente
- inicio
- inicias
- inicia
- iniciamos
- iniciáis
- inician
imperfecto
- iniciaba
- iniciabas
- iniciaba
- iniciábamos
- iniciabais
- iniciaban
indefinido
- inicié
- iniciaste
- inició
- iniciamos
- iniciasteis
- iniciaron
fut. de ind.
- iniciaré
- iniciarás
- iniciará
- iniciaremos
- iniciaréis
- iniciarán
condic.
- iniciaría
- iniciarías
- iniciaría
- iniciaríamos
- iniciaríais
- iniciarían
pres. de subj.
- que inicie
- que inicies
- que inicie
- que iniciemos
- que iniciéis
- que inicien
imp. de subj.
- que iniciara
- que iniciaras
- que iniciara
- que iniciáramos
- que iniciarais
- que iniciaran
miscelánea
- ¡inicia!
- ¡iniciad!
- ¡no inicies!
- ¡no iniciéis!
- iniciado
- iniciando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el iniciar (empezar)
Vertaal Matrix voor iniciar:
Synoniemen voor "iniciar":
Wiktionary: iniciar
iniciar
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• iniciar | → aanvangen; beginnen | ↔ begin — To start, to initiate or take the first step into something. |
• iniciar | → starten | ↔ start — to initiate operation of a vehicle or machine |
• iniciar | → aanbinden; aanvangen; beginnen | ↔ commencer — engager une action ; entreprendre une tâche. |
• iniciar | → inwijden | ↔ initier — recevoir au nombre de ceux qui font profession de quelque culte particulier, admettre à la connaissance et à la participation de certaines cérémonies secrètes qui regarder le culte particulier de quelque divinité. |