Spaans

Uitgebreide vertaling voor motivo (Spaans) in het Nederlands

motivo:

motivo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el motivo (razón; causa)
    de reden; de aanleiding
    • reden [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aanleiding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. el motivo (diseño; patrón; dibujo)
    de dessin; de patroon; het motief; de tekening
    • dessin [de ~] zelfstandig naamwoord
    • patroon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • motief [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tekening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. el motivo (motivación; razón; causa; explicación; argumento)
    de motivatie; de reden; de beweegreden; de drijfveer; het motief
    • motivatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • reden [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • beweegreden [de ~] zelfstandig naamwoord
    • drijfveer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • motief [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. el motivo (causa; razón)
    de oorzaak
    • oorzaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. el motivo (causa directo)
    de reden; directe oorzaak
  6. el motivo (causa; razón; origen)
    veroorzaking

Vertaal Matrix voor motivo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleiding causa; motivo; razón
beweegreden argumento; causa; explicación; motivación; motivo; razón
dessin dibujo; diseño; motivo; patrón
directe oorzaak causa directo; motivo
drijfveer argumento; causa; explicación; motivación; motivo; razón
motief argumento; causa; dibujo; diseño; explicación; motivación; motivo; patrón; razón
motivatie argumento; causa; explicación; motivación; motivo; razón
oorzaak causa; motivo; razón
patroon dibujo; diseño; motivo; patrón cartucho; director; directora; gerente; jefe; maestro; mentor; patrono; patrón; santo patrón
reden argumento; causa; causa directo; explicación; motivación; motivo; razón disculpa; excusa; justificaciones; justificación
tekening dibujo; diseño; motivo; patrón autógrafo; boceto; borrador; bosquejo; croquis; dibujo; diseño; firma; ilustración
veroorzaking causa; motivo; origen; razón
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
patroon trama
tekening dibujo

Synoniemen voor "motivo":


Wiktionary: motivo

motivo
noun
  1. datgene wat iets tot gevolg heeft
  2. de motivatie om in actie te komen
  3. de reden om iets te doen
  4. 3.

Cross Translation:
FromToVia
motivo motief; beweegreden; motivatie motive — a cause to commit a crime
motivo onderwerp; motief motive — music: theme or subject
motivo -halve; wille sake — purpose or end; reason
motivo aanleiding Anlass — Beweggrund oder Ursache

motivar:

motivar werkwoord

  1. motivar (alentar; levantar; apoyar; )
    motiveren
    • motiveren werkwoord (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)
  2. motivar (animar; incentivar; arrancar; )
    opwekken; aansporen; stimuleren; aandrijven; prikkelen; opkrikken
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aandrijven werkwoord (drijf aan, drijft aan, dreef aan, dreven aan, aangedreven)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • opkrikken werkwoord (krik op, krikt op, krikte op, krikten op, opgekrikt)
  3. motivar (incitar a; estimular; soportar; )
    aansporen; aanjagen; opjutten; porren
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanjagen werkwoord (jaag aan, jaagt aan, joeg aan, joegen aan, aangejaagd)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)
  4. motivar (instigar; excitar; estimular; )
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • aanzetten tot werkwoord
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren werkwoord (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  5. motivar (encender; incitar; animar; )
    stimuleren; aanmoedigen; prikkelen; iemand motiveren
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • iemand motiveren werkwoord
  6. motivar (estimular; animar; incentivar; )
    stimuleren; aanzetten; aansporen; animeren
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • animeren werkwoord (animeer, animeert, animeerde, animeerden, geanimeerd)
  7. motivar (causar; originar; producir; ocasionar)
    teweegbrengen; losmaken
    • teweegbrengen werkwoord (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
  8. motivar
    verleiden tot; tot iets bewegen

Conjugations for motivar:

presente
  1. motivo
  2. motivas
  3. motiva
  4. motivamos
  5. motiváis
  6. motivan
imperfecto
  1. motivaba
  2. motivabas
  3. motivaba
  4. motivábamos
  5. motivabais
  6. motivaban
indefinido
  1. motivé
  2. motivaste
  3. motivó
  4. motivamos
  5. motivasteis
  6. motivaron
fut. de ind.
  1. motivaré
  2. motivarás
  3. motivará
  4. motivaremos
  5. motivaréis
  6. motivarán
condic.
  1. motivaría
  2. motivarías
  3. motivaría
  4. motivaríamos
  5. motivaríais
  6. motivarían
pres. de subj.
  1. que motive
  2. que motives
  3. que motive
  4. que motivemos
  5. que motivéis
  6. que motiven
imp. de subj.
  1. que motivara
  2. que motivaras
  3. que motivara
  4. que motiváramos
  5. que motivarais
  6. que motivaran
miscelánea
  1. ¡motiva!
  2. ¡motivad!
  3. ¡no motives!
  4. ¡no motivéis!
  5. motivado
  6. motivando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor motivar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrijven fracasar; impulsar; naufragar; propulsar; ser arrojado a la playa
aanjagen impulsar; propulsar
aanmoedigen a instancias de; animar; animar a; estimular; impulsar; incitar a
aansporen a instancias de; activación; aliento; animación; animar; animar a; envalentonamiento; estimulación; estimular; estímulo; impulsar; incitación; incitar a
aanzetten a instancias de; animar; animar a; estimular; impulsar; incitar a
instigeren estimular; instigar
opwekken estimular; instigar
porren empujar
provoceren engendrar; provocar
stimuleren a instancias de; animar; animar a; estimular; fomentar; impulsar; incitar a; promoción; stimular
teweegbrengen origen; provocación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrijven alentar; animar; apuntalar; arrancar; estimular; impulsar; incentivar; incitar; motivar arrojar sobre la playa; ser arrojado sobre la playa
aanjagen aguijonear; animar; apoyar; apresurar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar
aanmoedigen animar; apoyar; encender; engendrar; entornar; estimular; incentivar; incitar; motivar aclamar; alentar; animar; aplaudir; avivar; dar viveza a; entusiasmar; envalentonar; estimular; excitar; facilitar; incitar; instigar; provocar
aansporen aguijonear; alentar; animar; apoyar; apresurar; apuntalar; arrancar; avivar; calzar; empujar; engendrar; espolear; estimular; excitar; hacer subir; hurgar; impulsar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar incitar
aanzetten animar; avivar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; instigar; motivar acelerar; acentuar; afilar; aguijonear; animar; apresurar; arriar; atizar; avivar; conectar; empujar; encender; engordar; entornar; espolear; estimular; exasperar; excitar; impulsar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en marcha; poner en pie; sembrar discordia
aanzetten tot animar; avivar; caldear; desafiar; encender; engendrar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; provocar; resucitar; suscitar
animeren animar; avivar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; instigar; motivar
iemand motiveren animar; apoyar; encender; engendrar; entornar; estimular; incentivar; incitar; motivar
instigeren animar; avivar; caldear; desafiar; encender; engendrar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; provocar; resucitar; suscitar
losmaken causar; motivar; ocasionar; originar; producir abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dar libertad; dejar; dejar libre; desabrochar; desanclar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; excarcelar; extraer; hacer; liberar; libertar; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; poner en libertad; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar
motiveren acentuar; afilar; aguijonear; alentar; animar; apoyar; apresurar; apuntalar; arreciar; atosigar; avivar; calzar; empujar; encender; engendrar; engordar; entornar; escarbar; espolear; estimular; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; levantar; motivar; poner en marcha; promocionar; provocar; resucitar; secundar; sostener; sujetar; suscitar; vaciar
opjutten aguijonear; animar; apoyar; apresurar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar agobiar; animar; apresurar; apurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia
opkrikken alentar; animar; apuntalar; arrancar; estimular; impulsar; incentivar; incitar; motivar
opwekken alentar; animar; apuntalar; arrancar; estimular; impulsar; incentivar; incitar; motivar animar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; estimular; excitar; incitar; inspirar; provocar
porren aguijonear; animar; apoyar; apresurar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar chocar; empujar; hurgar; toparse
prikkelen alentar; animar; apoyar; apuntalar; arrancar; encender; engendrar; entornar; estimular; impulsar; incentivar; incitar; motivar estimular; excitar; incitar
provoceren animar; avivar; caldear; desafiar; encender; engendrar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; provocar; resucitar; suscitar afrontar; animar; atormentar; causar; chancear; dar motivo para; desafiar; encrespar; escarabajear; estimular; hostigar; importunar; incitar; instigar; jorobar; picar; pinchar; provocar; soliviantar; suscitar
stimuleren alentar; animar; apoyar; apuntalar; arrancar; avivar; encender; engendrar; entornar; espolear; estimular; excitar; impulsar; incentivar; incitar; instigar; motivar aclamar; alentar; animar; aplaudir; avivar; dar viveza a; entusiasmar; envalentonar; estimular; excitar; incitar; instigar; provocar
teweegbrengen causar; motivar; ocasionar; originar; producir causar; provocar
tot iets bewegen motivar
verleiden tot motivar

Wiktionary: motivar

motivar
verb
  1. van argumenten voorzien
  2. onderbouwen volgens bepaalde ethische beginselen

Cross Translation:
FromToVia
motivar motiveren motivate — to encourage
motivar aansporen; aanmoedigen; bewegen spur — to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive
motivar bewerkstelligen work — cause to happen
motivar baseren; funderen; grondvesten; stichten; vestigen fonderasseoir un bâtiment, un édifice sur des fondements.
motivar motiveren; rechtvaardigen motiverapporter de la motivation.

Verwante vertalingen van motivo