Spaans

Uitgebreide vertaling voor filtrar (Spaans) in het Nederlands

filtrar:

filtrar werkwoord

  1. filtrar
    zeven; filteren; doorzijgen; filtreren; ziften
    • zeven werkwoord (zeef, zeeft, zeefde, zeefden, gezeefd)
    • filteren werkwoord (filter, filtert, filterde, filterden, gefilterd)
    • doorzijgen werkwoord
    • filtreren werkwoord (filtreer, filtreert, filtreerde, filtreerden, gefiltreerd)
    • ziften werkwoord (zift, ziftte, ziftten, gezift)
  2. filtrar
    doorlekken
    • doorlekken werkwoord (lek door, lekt door, lekte door, lekten door, doorgelekt)
  3. filtrar
    uitfilteren
    • uitfilteren werkwoord (filter uit, filtert uit, filterde uit, filterden uit, uitgefilterd)
  4. filtrar
    filteren
    • filteren werkwoord (filter, filtert, filterde, filterden, gefilterd)
  5. filtrar (colar; filtrarse)
    filteren; doorsijpelen
    • filteren werkwoord (filter, filtert, filterde, filterden, gefilterd)
    • doorsijpelen werkwoord (sijpel door, sijpelt door, sijpelde door, sijpelden door, doorgesijpeld)
  6. filtrar (gotear; correr; verter; )
    druppelen; afdruipen; sijpelen; droppen; druipen; druppen; druppels laten vallen; uitdruppelen
    • druppelen werkwoord (druppel, druppelt, druppelde, druppelden, gedruppeld)
    • afdruipen werkwoord (druip af, druipt af, droop af, dropen af, afgedropen)
    • sijpelen werkwoord (sijpel, sijpelt, sijpelde, sijpelden, gesijpeld)
    • droppen werkwoord (drop, dropt, dropte, dropten, gedropt)
    • druipen werkwoord (druip, druipt, droop, dropen, gedropen)
    • druppen werkwoord (drup, drupt, drupte, drupten, gedrupt)
    • uitdruppelen werkwoord (druppel uit, druppelt uit, druppelde uit, druppelden uit, uitgedruppeld)
  7. filtrar (colar)
  8. filtrar (chorrear; caer gota a gota)
    sijpelen; in straaltjes afdruipen

Conjugations for filtrar:

presente
  1. filtro
  2. filtras
  3. filtra
  4. filtramos
  5. filtráis
  6. filtran
imperfecto
  1. filtraba
  2. filtrabas
  3. filtraba
  4. filtrábamos
  5. filtrabais
  6. filtraban
indefinido
  1. filtré
  2. filtraste
  3. filtró
  4. filtramos
  5. filtrasteis
  6. filtraron
fut. de ind.
  1. filtraré
  2. filtrarás
  3. filtrará
  4. filtraremos
  5. filtraréis
  6. filtrarán
condic.
  1. filtraría
  2. filtrarías
  3. filtraría
  4. filtraríamos
  5. filtraríais
  6. filtrarían
pres. de subj.
  1. que filtre
  2. que filtres
  3. que filtre
  4. que filtremos
  5. que filtréis
  6. que filtren
imp. de subj.
  1. que filtrara
  2. que filtraras
  3. que filtrara
  4. que filtráramos
  5. que filtrarais
  6. que filtraran
miscelánea
  1. ¡filtra!
  2. ¡filtrad!
  3. ¡no filtres!
  4. ¡no filtréis!
  5. filtrado
  6. filtrando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

filtrar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el filtrar
    de filtering; de schifting

Vertaal Matrix voor filtrar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdruipen escurrir; gotear
droppen gotas
filtering filtrar
schifting filtrar aisladura; aislamiento; colección; escogimiento; selección; tría
uitdruppelen escurrir; gotear
zeven coladores; escurridores
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdruipen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter escabullirse; filtrarse; resudar; retirarse con las orejas gachas; rezumar
doorlekken filtrar
doorsijpelen colar; filtrar; filtrarse
doorzijgen filtrar
droppen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; dejar; escurrir; gotear; manchar
druipen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; escurrir; gotear; manchar
druppelen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; escurrir; gotear; manchar
druppels laten vallen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; escurrir; gotear; manchar
druppen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; escurrir; gotear; manchar
filteren colar; filtrar; filtrarse
filtreren filtrar
in straaltjes afdruipen caer gota a gota; chorrear; filtrar
laten doorsijpelen colar; filtrar
percoleren colar; filtrar
sijpelen caer gota a gota; chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter
uitdruppelen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter filtrarse; resudar; rezumar
uitfilteren filtrar
zeven filtrar
ziften filtrar seleccionar
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
zeven siete

Wiktionary: filtrar

filtrar
verb
  1. (overgankelijk) door een filter tevoorschijn doen komen
  2. door middel van een filter zuiveren of afscheiden

Cross Translation:
FromToVia
filtrar filteren filter — to sort, sift, or isolate
filtrar lekken leak — to reveal secret information
filtrar lekken leak — to allow fluid to escape or enter
filtrar filteren; filtreren; zijgen filtrerpasser par un filtre pour séparer un ou des éléments constituants.
filtrar vlucht fuite — Action de fuir

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van filtrar