Spaans

Uitgebreide vertaling voor sacudir (Spaans) in het Nederlands

sacudir:

sacudir werkwoord

  1. sacudir
    schudden; trillen; beven
    • schudden werkwoord (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)
    • trillen werkwoord (tril, trilt, trilde, trilden, getrild)
    • beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)
  2. sacudir
    omschudden
    • omschudden werkwoord (schud om, schudt om, schudde om, schudden om, omgeschud)
  3. sacudir
  4. sacudir (mover; perturbar; conmover)
  5. sacudir (zarandear)
    uitplunderen; uitschudden
    • uitplunderen werkwoord (plunder uit, plundert uit, plunderde uit, plunderden uit, uitgeplunderd)
    • uitschudden werkwoord (schud uit, schudt uit, schudde uit, schudden uit, uitgeschud)
  6. sacudir (zarandear)
  7. sacudir (desabollar; vaciar)
    uitkloppen; uitdeuken
    • uitkloppen werkwoord (klop uit, klopt uit, klopte uit, klopten uit, uitgeklopt)
    • uitdeuken werkwoord (deuk uit, deukt uit, deukte uit, deukten uit, uitgedeukt)
  8. sacudir (sacudirse; librarse de)
    afschudden
    • afschudden werkwoord (schud af, schudt af, schudde af, schudden af, afgeschud)
  9. sacudir (golpear; batir)
    inkloppen
  10. sacudir (rechazar; repeler; desconocer; )
    afwijzen; verwerpen; afkeuren; afstemmen
    • afwijzen werkwoord (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • verwerpen werkwoord (verwerp, verwerpt, verwierp, verwierpen, verworpen)
    • afkeuren werkwoord (keur af, keurt af, keurde af, keurden af, afgekeurd)
    • afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)

Conjugations for sacudir:

presente
  1. sacudo
  2. sacudes
  3. sacude
  4. sacudimos
  5. sacudís
  6. sacuden
imperfecto
  1. sacudía
  2. sacudías
  3. sacudía
  4. sacudíamos
  5. sacudíais
  6. sacudían
indefinido
  1. sacudí
  2. sacudiste
  3. sacudió
  4. sacudimos
  5. sacudisteis
  6. sacudieron
fut. de ind.
  1. sacudiré
  2. sacudirás
  3. sacudirá
  4. sacudiremos
  5. sacudiréis
  6. sacudirán
condic.
  1. sacudiría
  2. sacudirías
  3. sacudiría
  4. sacudiríamos
  5. sacudiríais
  6. sacudirían
pres. de subj.
  1. que sacuda
  2. que sacudas
  3. que sacuda
  4. que sacudamos
  5. que sacudáis
  6. que sacudan
imp. de subj.
  1. que sacudiera
  2. que sacudieras
  3. que sacudiera
  4. que sacudiéramos
  5. que sacudierais
  6. que sacudieran
miscelánea
  1. ¡sacude!
  2. ¡sacudid!
  3. ¡no sacudas!
  4. ¡no sacudáis!
  5. sacudido
  6. sacudiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

sacudir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el sacudir (choque)
    geschok; geschud
    • geschok [znw.] zelfstandig naamwoord
    • geschud [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sacudir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkeuren desaprobar
afschudden sacarse de encima; sacudir; sacudirse
afstemmen ajuste; atonar; igualación; poner a tono; reglaje; regulación; regular; sincronización; sintonizar
afwijzen rechazar; rehusar
beven estremecer; temblar; trepidar
geschok choque; sacudir
geschud choque; sacudir
uitdeuken desabollar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkeuren declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender declarar incompetente; desaprobar; rechazar
afschudden librarse de; sacudir; sacudirse
afstemmen declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender acondicionar; adaptar; adaptar a; ajustar; ajustar a; armonizar; conciliar; descartar; desestimar; encaminarse; enfocar; formar; hacer volver; instalar; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rechazar por votación; regular; sincronizar; sintonizar; suspender
afwijzen declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender abstenerse; anular; denegar; deponer; descartar; desestimar; despedir; encaminarse; enviar; formar; hacer volver; negar; no aceptar; no aprobar; no dejar entrar; no funcionar; rebotar; rechazar; rechazar por votación; rehusar; suspender
beven sacudir estremecerse; temblar
iets uitschudden sacudir; zarandear
inkloppen batir; golpear; sacudir
omschudden sacudir
opschudden conmover; mover; perturbar; sacudir
schudden sacudir temblar; tiritar
stof afkloppen sacudir
trillen sacudir palpitar; temblar; tremolar; vibrar
uitdeuken desabollar; sacudir; vaciar
uitkloppen desabollar; sacudir; vaciar
uitplunderen sacudir; zarandear desvalijar; pillar; quitar; robar; saquear
uitschudden sacudir; zarandear
verwerpen declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender descartar; desestimar; encaminarse; formar; hacer volver; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rechazar por votación; suspender
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verwerpen negativo; reacio; recalcitrante; rechazando

Synoniemen voor "sacudir":


Wiktionary: sacudir

sacudir
verb
  1. snel heen en weer bewegen om iets te mengen

Cross Translation:
FromToVia
sacudir slaan beat — to whip
sacudir schokken jolt — (transitive) push or a shake
sacudir schokken judder — to spasm or shake violently
sacudir slingeren; swingen; zwaaien; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden agiter — Traductions à trier suivant le sens
sacudir afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan battrefrapper de coups répétés.
sacudir doen schudden; doen wankelen; verwikken; verwrikken ébranleramener par des secousses une chose à ne plus être dans une ferme assiette.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van sacudir