Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- inclinar:
-
Wiktionary:
- inclinar → in discrediet brengen, herleiden, inkrimpen, reduceren, vereenvoudigen, zetten, ruïneren, te gronde richten, ten val brengen, verderven, aflaten, laten zakken, neerhalen, inkorten, verminderen, kleineren, afbreken, afgeven op, afkammen, trekken, een streep trekken, neerlaten, strijken, vellen, afdraaien, verlagen, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen, buigen, doen overhellen, neigen, geneigd zijn, geneigd zijn tot
Spaans
Uitgebreide vertaling voor inclinar (Spaans) in het Nederlands
inclinar:
-
inclinar
voorover hangen-
voorover hangen werkwoord
-
-
inclinar
voorover leunen-
voorover leunen werkwoord
-
Conjugations for inclinar:
presente
- inclino
- inclinas
- inclina
- inclinamos
- inclináis
- inclinan
imperfecto
- inclinaba
- inclinabas
- inclinaba
- inclinábamos
- inclinabais
- inclinaban
indefinido
- incliné
- inclinaste
- inclinó
- inclinamos
- inclinasteis
- inclinaron
fut. de ind.
- inclinaré
- inclinarás
- inclinará
- inclinaremos
- inclinaréis
- inclinarán
condic.
- inclinaría
- inclinarías
- inclinaría
- inclinaríamos
- inclinaríais
- inclinarían
pres. de subj.
- que incline
- que inclines
- que incline
- que inclinemos
- que inclinéis
- que inclinen
imp. de subj.
- que inclinara
- que inclinaras
- que inclinara
- que inclináramos
- que inclinarais
- que inclinaran
miscelánea
- ¡inclina!
- ¡inclinad!
- ¡no inclines!
- ¡no inclinéis!
- inclinado
- inclinando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor inclinar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
voorover hangen | inclinar | |
voorover leunen | inclinar |
Synoniemen voor "inclinar":
Wiktionary: inclinar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• inclinar | → in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |
• inclinar | → buigen; doen overhellen; neigen; geneigd zijn; geneigd zijn tot | ↔ incliner — mettre dans une situation oblique, par rapport au plan de l’horizon. |