Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: doma

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: doma

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

doma:
- training; dressuur; dresseren; africhten; africhting
domar:
- trainen; dresseren; africhten; dier africhten; temmen
Wiktionary:
- doma → dressuur, paardendressuur
- domar → temmen
- domar → temmen, dresseren

Spaans

Uitgebreide vertaling voor doma (Spaans) in het Nederlands

doma:

doma [la ~] zelfstandig naamwoord

la doma (adiestramiento; instrucción; enseñansa; formación; educación)
de training; de dressuur; dresseren
- training [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- dressuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- dresseren [znw.] zelfstandig naamwoord
la doma (adiestramiento)
africhten; de africhting
- africhten [znw.] zelfstandig naamwoord
- africhting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor doma:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
africhten	adiestramiento; doma
africhting	adiestramiento; doma
dresseren	adiestramiento; doma; educación; enseñansa; formación; instrucción
dressuur	adiestramiento; doma; educación; enseñansa; formación; instrucción	adiestrador; domador
training	adiestramiento; doma; educación; enseñansa; formación; instrucción	entrenamiento
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
africhten		adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar
dresseren		adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar

Verwante woorden van "doma":

domas

Wiktionary: doma

doma

noun

sport|nld, het africhten.
- dressuur → doma; adiestramiento
sport|nld, De dressuur is de gymnastische basis van de paardensport.
- paardendressuur → doma; doma clásica; adiestramiento

doma vorm van domar:

domar werkwoord

domar (adiestrar; entrenar; amaestrar; domesticar)
trainen; dresseren; africhten; dier africhten
- trainen werkwoord (train, traint, trainde, trainden, getraind)
- dresseren werkwoord (dresseer, dresseert, dresseerde, dresseerden, gedresseerd)
- africhten werkwoord (richt af, richtte af, richtten af, afgericht)
- dier africhten werkwoord
domar (dominar; domesticar)
temmen
- temmen werkwoord (tem, temt, temde, temden, getemd)

Conjugations for domar:

presente

domo
domas
doma
domamos
domáis
doman

imperfecto

domaba
domabas
domaba
domábamos
domabais
domaban

indefinido

domé
domaste
domó
domamos
domasteis
domaron

fut. de ind.

domaré
domarás
domará
domaremos
domaréis
domarán

condic.

domaría
domarías
domaría
domaríamos
domaríais
domarían

pres. de subj.

que dome
que domes
que dome
que domemos
que doméis
que domen

imp. de subj.

que domara
que domaras
que domara
que domáramos
que domarais
que domaran

miscelánea

¡doma!
¡domad!
¡no domes!
¡no doméis!
domado
domando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor domar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
africhten		adiestramiento; doma
dresseren		adiestramiento; doma; educación; enseñansa; formación; instrucción
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
africhten	adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar
dier africhten	adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar
dresseren	adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar
temmen	domar; domesticar; dominar
trainen	adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar	adiestrar; ejercer; ejercitar; ejercitarse; prepararse para

Synoniemen voor "domar":

amansar; domesticar; amaestrar; adiestrar; desbravar; aguacharse
embridar; contener; someter; refrenar; sujetar; reprimir; dominar; aplacar; vencer; frenar; sofrenar

Wiktionary: domar

domar

verb

tam maken
- temmen → domar; amansar; adiestrar; amaestrar; domeñar; domesticar

Cross Translation:

From	To	Via
• domar	→ temmen	↔ tame — to make something tame
• domar	→ temmen	↔ apprivoiser — rendre un animal moins sauvage
• domar	→ dresseren	↔ dresser — former, habituer à un certain comportement.