Spaans

Uitgebreide vertaling voor repeler (Spaans) in het Nederlands

repeler:

repeler werkwoord

  1. repeler (rechazar; desconocer; declinar; )
    afwijzen; verwerpen; afkeuren; afstemmen
    • afwijzen werkwoord (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • verwerpen werkwoord (verwerp, verwerpt, verwierp, verwierpen, verworpen)
    • afkeuren werkwoord (keur af, keurt af, keurde af, keurden af, afgekeurd)
    • afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
  2. repeler (rechazar; correr)
    wegduwen; wegdrukken; wegschuiven; wegdringen
    • wegduwen werkwoord (duw weg, duwt weg, duwde weg, duwden weg, weggeduwd)
    • wegdrukken werkwoord (druk weg, drukt weg, drukte weg, drukten weg, weggedrukt)
    • wegschuiven werkwoord (schuif weg, schuift weg, schoof weg, schoven weg, weggeschoven)
    • wegdringen werkwoord (dring weg, dringt weg, drong weg, drongen weg, weggedrongen)

Conjugations for repeler:

presente
  1. repelo
  2. repeles
  3. repele
  4. repelemos
  5. repeléis
  6. repelen
imperfecto
  1. repelía
  2. repelías
  3. repelía
  4. repelíamos
  5. repelíais
  6. repelían
indefinido
  1. repelí
  2. repeliste
  3. repelió
  4. repelimos
  5. repelisteis
  6. repelieron
fut. de ind.
  1. repeleré
  2. repelerás
  3. repelerá
  4. repeleremos
  5. repeleréis
  6. repelerán
condic.
  1. repelería
  2. repelerías
  3. repelería
  4. repeleríamos
  5. repeleríais
  6. repelerían
pres. de subj.
  1. que repela
  2. que repelas
  3. que repela
  4. que repelamos
  5. que repeláis
  6. que repelan
imp. de subj.
  1. que repeliera
  2. que repelieras
  3. que repeliera
  4. que repeliéramos
  5. que repelierais
  6. que repelieran
miscelánea
  1. ¡repele!
  2. ¡repeled!
  3. ¡no repelas!
  4. ¡no repeláis!
  5. repelido
  6. repeliendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

repeler [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el repeler (rechazar)
    afbeuken

Vertaal Matrix voor repeler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbeuken rechazar; repeler
afkeuren desaprobar
afstemmen ajuste; atonar; igualación; poner a tono; reglaje; regulación; regular; sincronización; sintonizar
afwijzen rechazar; rehusar
wegschuiven descartar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkeuren declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender declarar incompetente; desaprobar; rechazar
afstemmen declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender acondicionar; adaptar; adaptar a; ajustar; ajustar a; armonizar; conciliar; descartar; desestimar; encaminarse; enfocar; formar; hacer volver; instalar; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rechazar por votación; regular; sincronizar; sintonizar; suspender
afwijzen declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender abstenerse; anular; denegar; deponer; descartar; desestimar; despedir; encaminarse; enviar; formar; hacer volver; negar; no aceptar; no aprobar; no dejar entrar; no funcionar; rebotar; rechazar; rechazar por votación; rehusar; suspender
verwerpen declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender descartar; desestimar; encaminarse; formar; hacer volver; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rechazar por votación; suspender
wegdringen correr; rechazar; repeler
wegdrukken correr; rechazar; repeler
wegduwen correr; rechazar; repeler
wegschuiven correr; rechazar; repeler
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verwerpen negativo; reacio; recalcitrante; rechazando

Synoniemen voor "repeler":


Wiktionary: repeler

repeler
verb
  1. aanval afslaan
  2. (overgankelijk) van de hand doen
  3. een aanval neutraliseren

Cross Translation:
FromToVia
repeler afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; het oneens zijn; afstoten; verdringen; verduwen; wegdringen; wegduwen; wegstoten; uitdrijven; verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.