Aspirar: vertaling Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

aspirar:
- stofzuigen; zuigen; lurken; slurpen; viseren; doel beogen; aansturen op; iets ophalen; streven; ijveren
- opsnuiven
Wiktionary:
- aspirar → aanblazen, aspireren, begeren, inademen
- aspirar → ambiëren, nastreven, stofzuigen, dingen, najagen, streven

Spaans

Uitgebreide vertaling voor aspirar (Spaans) in het Nederlands

aspirar:

aspirar werkwoord

aspirar (pasar la aspiradora)
stofzuigen
- stofzuigen werkwoord (stofzuig, stofzuigt, stofzuigde, stofzuigden, gestofzuigd)
aspirar (chupar; sorber)
zuigen; lurken; slurpen
- zuigen werkwoord (zuig, zuigt, zoog, zogen, gezogen)
- lurken werkwoord (lurk, lurkt, lurkte, lurkten, gelurkt)
- slurpen werkwoord (slurp, slurpt, slurpte, slurpten, geslurpt)
aspirar (fijarse un objetivo)
viseren; doel beogen; aansturen op
- viseren werkwoord (viseer, viseert, viseerde, viseerden, geviseerd)
- doel beogen werkwoord
- aansturen op werkwoord
aspirar (inhalar; respirar; fumar inhalando)
iets ophalen
- iets ophalen werkwoord
aspirar (tratar de conseguir; aspirar a; intentar; ambicionar; empeñarse; afanarse; empeñarse en; esforzarse por)
streven; ijveren
- streven werkwoord (streef, streeft, streefte, streeften, gestreefd)
- ijveren werkwoord (ijver, ijvert, ijverde, ijverden, geijverd)

Conjugations for aspirar:

presente

aspiro
aspiras
aspira
aspiramos
aspiráis
aspiran

imperfecto

aspiraba
aspirabas
aspiraba
aspirábamos
aspirabais
aspiraban

indefinido

aspiré
aspiraste
aspiró
aspiramos
aspirasteis
aspiraron

fut. de ind.

aspiraré
aspirarás
aspirará
aspiraremos
aspiraréis
aspirarán

condic.

aspiraría
aspirarías
aspiraría
aspiraríamos
aspiraríais
aspirarían

pres. de subj.

que aspire
que aspires
que aspire
que aspiremos
que aspiréis
que aspiren

imp. de subj.

que aspirara
que aspiraras
que aspirara
que aspiráramos
que aspirarais
que aspiraran

miscelánea

¡aspira!
¡aspirad!
¡no aspires!
¡no aspiréis!
aspirado
aspirando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

aspirar [el ~] zelfstandig naamwoord

el aspirar (inhalar)
opsnuiven
- opsnuiven [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aspirar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aansturen op		ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
opsnuiven	aspirar; inhalar
streven		ambicionar; apuesta; apuntar a; aspiraciones; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; fin; gol; intencion; meta; objetivo; pretender
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aansturen op	aspirar; fijarse un objetivo	dirigirse directamente a; hacer rumbo a; ir directamente hacia
doel beogen	aspirar; fijarse un objetivo
iets ophalen	aspirar; fumar inhalando; inhalar; respirar
ijveren	afanarse; ambicionar; aspirar; aspirar a; empeñarse; empeñarse en; esforzarse por; intentar; tratar de conseguir
lurken	aspirar; chupar; sorber	chupar; chupetear; mamar; sorber; sorber completamente; sorber ruidosamente; succionar completamente
opsnuiven		absorber por la nariz; esnifar; inhalar
slurpen	aspirar; chupar; sorber	beberse algo haciendo ruidos
stofzuigen	aspirar; pasar la aspiradora	hacer el vacío
streven	afanarse; ambicionar; aspirar; aspirar a; empeñarse; empeñarse en; esforzarse por; intentar; tratar de conseguir	afanarse por; aspirar a; empeñarse en; esforzarse por
viseren	aspirar; fijarse un objetivo
zuigen	aspirar; chupar; sorber	chupar; chuparsela; chupetear; mamar; sorber; sorber completamente; sorber ruidosamente; succionar completamente

Synoniemen voor "aspirar":

ambicionar; anhelar; ansiar; desear; codiciar; apetecer; pretender
seleccionar; elegir; escoger; optar; preferir; decidir; separar; decantarse; inclinarse

Wiktionary: aspirar

aspirar

verb

doen klinken, door er op de juiste manier in te blazen
- aanblazen → aspirar
-3.
- aspireren → aspirar
sterk verlangen om iets te bezitten
- begeren → anhelar; desear; aspirar; codiciar
lucht uit de omgeving opnemen
- inademen → respirar; inspirar; inhalar; aspirar

Cross Translation:

From	To	Via
• aspirar	→ ambiëren; nastreven	↔ aspire — to hope or dream
• aspirar	→ stofzuigen	↔ vacuum — transitive: to clean with a vacuum cleaner
• aspirar	→ stofzuigen	↔ vacuum — intransitive: to use a vacuum cleaner
• aspirar	→ stofzuigen	↔ vacuum-clean — to clean with a vacuum cleaner
• aspirar	→ ambiëren; dingen; najagen; nastreven; streven	↔ erstreben — (transitiv), gehoben: nach etwas streben, etwas zu erreichen suchen

Verwante vertalingen van aspirar

aspirar a

Remove Ads

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: aspirar

Uitgebreide vertaling voor aspirar (Spaans) in het Nederlands

aspirar:

aspirar werkwoord

aspirar (pasar la aspiradora)

aspirar (chupar; sorber)

aspirar (fijarse un objetivo)

aspirar (inhalar; respirar; fumar inhalando)

aspirar (tratar de conseguir; aspirar a; intentar; ambicionar; empeñarse; afanarse; empeñarse en; esforzarse por)

Conjugations for aspirar:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

aspirar [el ~] zelfstandig naamwoord

el aspirar (inhalar)

Vertaal Matrix voor aspirar:

Synoniemen voor "aspirar":

Wiktionary: aspirar

Verwante vertalingen van aspirar