Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- acomodado:
- acomodar:
-
Wiktionary:
- acomodado → welgesteld
- acomodado → bruikbaar, geschikt, doelmatig, gemakkelijk, gepast, passend, betamelijk, toepasselijk, behoorlijk, fatsoenlijk, keurig, voegzaam, welvoeglijk, goedgezind, gunstig, toegenegen, welgezind, lievelings-, gefortuneerd, rijk, vermogend
- acomodar → aanpassen, adapteren, schikken
- acomodar → accommoderen, aanpassen, aanwijzen, aanrichten, arrangeren, ordenen, regelen, adapteren, aanbrengen, beleggen, houden, teweegbrengen, uitschrijven, leggen, plaatsen, situeren, stationeren, identificeren, vereenzelvigen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor acomodado (Spaans) in het Nederlands
acomodado:
-
acomodado (acaudalado; rico; adinerado)
-
acomodado (próspero; floreciente; en forma)
welvarend; florerend; welgesteld-
welvarend bijvoeglijk naamwoord
-
florerend bijvoeglijk naamwoord
-
welgesteld bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor acomodado:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
welgesteld | acaudalado; acomodado; adinerado; en forma; floreciente; próspero; rico | |
welvarend | acomodado; en forma; floreciente; próspero | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
florerend | acomodado; en forma; floreciente; próspero | |
in goeden doen | acaudalado; acomodado; adinerado; rico |
Verwante woorden van "acomodado":
Synoniemen voor "acomodado":
Wiktionary: acomodado
acomodado
Cross Translation:
adjective
-
financieel goed gesitueerd
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• acomodado | → bruikbaar; geschikt; doelmatig; gemakkelijk; gepast; passend; betamelijk; toepasselijk; behoorlijk; fatsoenlijk; keurig; voegzaam; welvoeglijk | ↔ convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose. |
• acomodado | → bruikbaar; geschikt; goedgezind; gunstig; toegenegen; welgezind; lievelings- | ↔ propice — Qui est favorable, en parlant de divinité, toute puissance, ou autorité dont nous pouvoir dépendre. |
• acomodado | → gefortuneerd; rijk; vermogend | ↔ riche — qui a beaucoup de fortune |
acomodar:
-
acomodar (posicionar; poner; tumbar)
iets neerleggen-
iets neerleggen werkwoord
-
-
acomodar (tumbar)
Conjugations for acomodar:
presente
- acomodo
- acomodas
- acomoda
- acomodamos
- acomodáis
- acomodan
imperfecto
- acomodaba
- acomodabas
- acomodaba
- acomodábamos
- acomodabais
- acomodaban
indefinido
- acomodé
- acomodaste
- acomodó
- acomodamos
- acomodasteis
- acomodaron
fut. de ind.
- acomodaré
- acomodarás
- acomodará
- acomodaremos
- acomodaréis
- acomodarán
condic.
- acomodaría
- acomodarías
- acomodaría
- acomodaríamos
- acomodaríais
- acomodarían
pres. de subj.
- que acomode
- que acomodes
- que acomode
- que acomodemos
- que acomodéis
- que acomoden
imp. de subj.
- que acomodara
- que acomodaras
- que acomodara
- que acomodáramos
- que acomodarais
- que acomodaran
miscelánea
- ¡acomoda!
- ¡acomodad!
- ¡no acomodes!
- ¡no acomodéis!
- acomodado
- acomodando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor acomodar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
iets neerleggen | acomodar; poner; posicionar; tumbar | |
neervlijen | acomodar; tumbar |
Synoniemen voor "acomodar":
Wiktionary: acomodar
acomodar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• acomodar | → accommoderen; aanpassen | ↔ accommodate — to adapt to fit |
• acomodar | → aanwijzen | ↔ usher — to guide people to their seats |
• acomodar | → aanpassen; accommoderen; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen | ↔ accommoder — donner, procurer de la commodité. |
• acomodar | → aanpassen; adapteren; aanbrengen; accommoderen | ↔ ajuster — accommoder une chose, en sorte qu’elle s’adapter à une autre. |
• acomodar | → beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; leggen; plaatsen; situeren; stationeren; identificeren; vereenzelvigen | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |