Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: hundido

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: hundido

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hundido:
  2. hundir:
  3. hundirse:
  4. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor hundido (Spaans) in het Nederlands

hundido:

hundido bijvoeglijk naamwoord

  1. hundido (caído)
    gezonken
  2. hundido (descendido; bajado; desmoronado)
    verzakt; gezakt
  3. hundido (demacrado; magro; huesudo; )
    uitgeteerd; uitgemergeld; broodmager
  4. hundido (derrumbado; sobrevenido)
    ingevallen

Vertaal Matrix voor hundido:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broodmager como un espárrago; consumido; delgaducho; demacrado; esquelético; flaco; huesudo; hundido; macilento; magro; puntiagudo
gezakt bajado; descendido; desmoronado; hundido
uitgemergeld como un espárrago; consumido; delgaducho; demacrado; esquelético; flaco; huesudo; hundido; macilento; magro; puntiagudo
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gezonken caído; hundido
ingevallen derrumbado; hundido; sobrevenido
uitgeteerd como un espárrago; consumido; delgaducho; demacrado; esquelético; flaco; huesudo; hundido; macilento; magro; puntiagudo
verzakt bajado; descendido; desmoronado; hundido

Verwante woorden van "hundido":

  • hundidos

Wiktionary: hundido

Cross Translation:
FromToVia
• hundido → hol ↔ hollow — having an empty space inside

hundir:

hundir werkwoord

  1. hundir (bajar; caer; suspender; )
    zakken; kelderen
    • zakken werkwoord (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  2. hundir
    doen zinken
  3. hundir (empujar; apretar; oprimir; abollar)
    indrukken; induwen
    • indrukken werkwoord (druk in, drukt in, drukte in, drukten in, ingedrukt)
    • induwen werkwoord (duw in, duwt in, duwde in, duwden in, ingeduwd)

Conjugations for hundir:

presente
  1. hundo
  2. hundes
  3. hunde
  4. hundimos
  5. hundís
  6. hunden
imperfecto
  1. hundía
  2. hundías
  3. hundía
  4. hundíamos
  5. hundíais
  6. hundían
indefinido
  1. hundí
  2. hundiste
  3. hundió
  4. hundimos
  5. hundisteis
  6. hundieron
fut. de ind.
  1. hundiré
  2. hundirás
  3. hundirá
  4. hundiremos
  5. hundiréis
  6. hundirán
condic.
  1. hundiría
  2. hundirías
  3. hundiría
  4. hundiríamos
  5. hundiríais
  6. hundirían
pres. de subj.
  1. que hunda
  2. que hundas
  3. que hunda
  4. que hundamos
  5. que hundáis
  6. que hundan
imp. de subj.
  1. que hundiera
  2. que hundieras
  3. que hundiera
  4. que hundiéramos
  5. que hundierais
  6. que hundieran
miscelánea
  1. ¡hunde!
  2. ¡hundid!
  3. ¡no hundas!
  4. ¡no hundáis!
  5. hundido
  6. hundiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor hundir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kelderen hundirse; irse a pique
zakken bolsas; bolsillos; bolsillos del pantalón
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doen zinken hundir
indrukken abollar; apretar; empujar; hundir; oprimir
induwen abollar; apretar; empujar; hundir; oprimir
kelderen bajar; caer; catear; derrumbarse; descender; disminuir; echar a pique; embodegar; encovar; hundir; hundirse; ir a pique; sumergirse; sumirse; suspender bajar; dar vueltas; derrumbarse; embodegar; encovar; volcar; voltear
zakken bajar; caer; catear; derrumbarse; descender; disminuir; echar a pique; embodegar; encovar; hundir; hundirse; ir a pique; sumergirse; sumirse; suspender

Synoniemen voor "hundir":


Wiktionary: hundir

hundir
verb
  1. iets in een materiaal doen zinken
  2. in een vloeistof, meestal water, traag naar beneden zakken
Cross Translation:
FromToVia
• hundir → kelderen; zinken ↔ founder — to sink
• hundir → zinken ↔ sink — descend into liquid, etc
• hundir → onderdompelen ↔ sink — submerge
• hundir → zinken ↔ sink — cause (ship, etc) to sink

hundirse:

hundirse werkwoord

  1. hundirse (decaer; caducar; derrumbarse; )
    vergaan; vervallen; verkommeren
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • verkommeren werkwoord (verkommer, verkommert, verkommerde, verkommerden, verkommerd)
  2. hundirse (enfriarse; refrescar; refrigerar; )
    afkoelen; koel worden
    • afkoelen werkwoord (koel af, koelt af, koelde af, koelden af, afgekoeld)
    • koel worden werkwoord (word koel, wordt koel, werd koel, werden koel, koel geworden)
  3. hundirse (enfriarse; calmarse; tranquilizarse; )
    bekoelen
    • bekoelen werkwoord (bekoel, bekoelt, bekoelde, bekoelden, bekoeld)
  4. hundirse (aflojarse; doblarse)
    doorzakken; doorbuigen
    • doorzakken werkwoord (zak door, zakt door, zakte door, zakten door, doorgezakt)
    • doorbuigen werkwoord (buig door, buigt door, boog door, bogen door, doorgebogen)
  5. hundirse (bajar; caer; suspender; )
    zakken; kelderen
    • zakken werkwoord (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  6. hundirse (derrumbarse; caerse; bajar los precios)
    inzakken; teruglopen; sterk afnemen; vallen
  7. hundirse (abombarse; naufragar; combarse; )
    wegzakken; zakken in
    • wegzakken werkwoord (zak weg, zakt weg, zakte weg, zakten weg, weggezakt)
    • zakken in werkwoord
  8. hundirse (abalanzarse)
    zich storten
  9. hundirse (desplomarse; caerse; venirse abajo; derrumbarse)
    vallen; omlaagstorten
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • omlaagstorten werkwoord (stort omlaag, stortte omlaag, stortten omlaag, omlaaggestort)
  10. hundirse (consumir; soportar; sufrir; )
    doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorleven werkwoord
    • verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
  11. hundirse (salir fallido; caerse; vencer; )
    afknappen; er vanaf breken
  12. hundirse (abombarse; deformarse)
    uitzakken; gaan hangen
  13. hundirse (desertar; salir; pasarse; )
    naar de vijand overlopen
  14. hundirse (tranquilizarse; disminuir; calmarse; )
    tot bedaren komen; uitwoeden; wegsterven; verflauwen; luwen
    • tot bedaren komen werkwoord
    • uitwoeden werkwoord (woed uit, woedt uit, woedde uit, woedden uit, uitgewoed)
    • wegsterven werkwoord (sterf weg, sterft weg, stierf weg, stierven weg, weggestorven)
    • verflauwen werkwoord (verflauw, verflauwt, verflauwde, verflauwden, verflauwd)
    • luwen werkwoord (luw, luwt, luwde, luwden, geluwd)
  15. hundirse
    verzakken
    • verzakken werkwoord (verzak, verzakt, verzakte, verzakten, verzakt)
  16. hundirse (desmayarse; desplomarse; caerse; derrumbarse)
    ineenzakken; ineenzijgen
    • ineenzakken werkwoord (zak ineen, zakt ineen, zakte ineen, zakten ineen, ineengezakt)
    • ineenzijgen werkwoord (zijg ineen, zijgt ineen, zeeg ineen, zegen ineen, ineengezegen)

Conjugations for hundirse:

presente
  1. me hundo
  2. te hundes
  3. se hunde
  4. nos hundimos
  5. os hundís
  6. se hunden
imperfecto
  1. me hundía
  2. te hundías
  3. se hundía
  4. nos hundíamos
  5. os hundíais
  6. se hundían
indefinido
  1. me hundí
  2. te hundiste
  3. se hundió
  4. nos hundimos
  5. os hundisteis
  6. se hundieron
fut. de ind.
  1. me hundiré
  2. te hundirás
  3. se hundirá
  4. nos hundiremos
  5. os hundiréis
  6. se hundirán
condic.
  1. me hundiría
  2. te hundirías
  3. se hundiría
  4. nos hundiríamos
  5. os hundiríais
  6. se hundirían
pres. de subj.
  1. que me hunda
  2. que te hundas
  3. que se hunda
  4. que nos hundamos
  5. que os hundáis
  6. que se hundan
imp. de subj.
  1. que me hundiera
  2. que te hundieras
  3. que se hundiera
  4. que nos hundiéramos
  5. que os hundierais
  6. que se hundieran
miscelánea
  1. ¡húndete!
  2. ¡hundíos!
  3. ¡no te hundas!
  4. ¡no os hundáis!
  5. hundido
  6. hundiéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

hundirse [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el hundirse (irse a pique)
    inzakken; kelderen; terugvallen; sterk in waarde dalen
  2. el hundirse (amodorrarse)
    wegzakken

Vertaal Matrix voor hundirse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkoelen enfriar; refrigerar
bekoelen refrigerar
inzakken hundirse; irse a pique
kelderen hundirse; irse a pique
sterk in waarde dalen hundirse; irse a pique
terugvallen hundirse; irse a pique
vallen derrumbarse; volcar; voltear
vergaan degeneración; degradación; descomposición; disolución; eliminación; liquidación; podredumbre; putrefacción
vervallen caducar; vencer
wegsterven morirse
wegzakken amodorrarse; hundirse
zakken bolsas; bolsillos; bolsillos del pantalón
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afknappen arruinarse; caer en ruina; caerse; decaer; derrumbarse; desilusionar; estropearse; fliparse; fracasar; hundirse; llevarse un chasco; llevarse un corte; malograrse; quedar desengañado; quedar eliminado; quedar sin efecto; salir fallido; salir mal; tener un mal viaje; vencer
afkoelen enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; ponerse frío; refrescar; refrigerar refrigerar
bekoelen calmarse; debilitarse; enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; sosegarse; tranquilizarse
doorbuigen aflojarse; doblarse; hundirse
doorleven aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar
doorstaan aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar aguantar; soportar
doorzakken aflojarse; doblarse; hundirse
er vanaf breken arruinarse; caer en ruina; caerse; decaer; derrumbarse; desilusionar; estropearse; fliparse; fracasar; hundirse; llevarse un chasco; llevarse un corte; malograrse; quedar desengañado; quedar eliminado; quedar sin efecto; salir fallido; salir mal; tener un mal viaje; vencer
gaan hangen abombarse; deformarse; hundirse
ineenzakken caerse; derrumbarse; desmayarse; desplomarse; hundirse
ineenzijgen caerse; derrumbarse; desmayarse; desplomarse; hundirse
inzakken bajar los precios; caerse; derrumbarse; hundirse bajar los precios; desmoronarse; sufrir un ataque nervioso; sufrir un bache; venirse abajo
kelderen bajar; caer; catear; derrumbarse; descender; disminuir; echar a pique; embodegar; encovar; hundir; hundirse; ir a pique; sumergirse; sumirse; suspender bajar; dar vueltas; derrumbarse; embodegar; encovar; volcar; voltear
koel worden enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; ponerse frío; refrescar; refrigerar
luwen adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse
naar de vijand overlopen desertar; destacarse; eludir; hundirse; largarse; pasar desapercibido; pasarse; salir
omlaagstorten caerse; derrumbarse; desplomarse; hundirse; venirse abajo
sterk afnemen bajar los precios; caerse; derrumbarse; hundirse
sterk in waarde dalen bajar; derrumbarse; embodegar; encovar
teruglopen bajar los precios; caerse; derrumbarse; hundirse
terugvallen quedar rezagado; quedarse atrás
tot bedaren komen adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse
uitwoeden adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse desahogarse; desfogarse
uitzakken abombarse; deformarse; hundirse abombarse; descender; engordar
vallen bajar los precios; caerse; derrumbarse; desplomarse; hundirse; venirse abajo caer; caer abajo; caerse; caerse de hocico; dar con los huesos en el suelo; dar vueltas; desaparecer; descender; fallar; fallecer; fracasar; frustrarse; irse al traste; malograrse; morir; morirse; perecer; resbalarse; salir fallido; salir mal; volcar; voltear
verdragen aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar aguantar; soportar
verduren aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar aguantar; soportar
verflauwen adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse aflojar; debilitarse; entibiar
vergaan caducar; caer en ruina; decaer; declinar; derrumbarse; deshacerse; desintegrarse; desmedrar; desmoronarse; desplomarse; fragmentarse; hundirse avanzar; caer; declinar; descomponerse; expirar; fallar; fracasar; gastarse; pasar; podrirse; pudrirse; transcurrir
verkommeren caducar; caer en ruina; decaer; declinar; derrumbarse; deshacerse; desintegrarse; desmedrar; desmoronarse; desplomarse; fragmentarse; hundirse marchitarse; resecarse
verteren aguantar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hundirse; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar consumir; descomponerse; desgastar; gastar; gastarse; pasar; podrirse; pudrirse
vervallen caducar; caer en ruina; decaer; declinar; derrumbarse; deshacerse; desintegrarse; desmedrar; desmoronarse; desplomarse; fragmentarse; hundirse avanzar; caer en ruina; declinar; disminuir; expirar; inclinarse; irse a pique; pasar; quedar en ruina; reducirse; transcurrir; zozobrar
verzakken hundirse
wegsterven adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse
wegzakken abombarse; bajar los precios; combarse; decolgarse; hundirse; irse a pique; naufragar adormecerse; dar cabezadas
zakken bajar; caer; catear; derrumbarse; descender; disminuir; echar a pique; embodegar; encovar; hundir; hundirse; ir a pique; sumergirse; sumirse; suspender
zakken in abombarse; bajar los precios; combarse; decolgarse; hundirse; irse a pique; naufragar
zich storten abalanzarse; hundirse
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen desgastado; expirado; gastado; pasado; transcurrido
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan corrompido; indecente; inmoral; maligno; malo; perverso; rancio; vicioso

Synoniemen voor "hundirse":


Wiktionary: hundirse

hundirse
Cross Translation:
FromToVia
• hundirse → verdrinken ↔ noyer — asphyxier par immersion.

Verwante vertalingen van hundido







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1237 seconde
Page rendered in 1.0 seconds