Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: abrazo

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: abrazo

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abrazo:
  2. abrazar:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor abrazo (Spaans) in het Nederlands

abrazo:

abrazo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el abrazo
    de knuffel; de liefkozing
    • knuffel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • liefkozing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. el abrazo
    de omhelzing; de omarming
    • omhelzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • omarming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor abrazo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knuffel abrazo
liefkozing abrazo afición; amor; apasionamiento; caricia; caricias; cariño; dulzura; mimo; suavidad; ternura
omarming abrazo
omhelzing abrazo

Verwante woorden van "abrazo":

  • abraza, abrazas

Synoniemen voor "abrazo":


Wiktionary: abrazo

abrazo
noun
  1. één van de meest voorkomende menselijke gebaren, naast het geven van een kus, om affectie te tonen
Cross Translation:
FromToVia
• abrazo → knuffel ↔ cuddle — affectionate embrace
• abrazo → knuffelen; knuffel ↔ hug — affectionate embrace
• abrazo → omarming ↔ Umarmung — das Umfassen des Oberkörpers oder des Halses mit beiden Armen; Geste der Zuneigung

abrazar:

abrazar werkwoord

  1. abrazar (hacer cariño; regalonear; tumbar suavemente)
    knuffelen; liefkozen
    • knuffelen werkwoord (knuffel, knuffelt, knuffelde, knuffelden, geknuffeld)
    • liefkozen werkwoord (liefkoos, liefkoost, liefkoosde, liefkoosden, geliefkoosd)
  2. abrazar (estrechar entre los brazos; dar un abrazo; acariciar; hacer cariño; ceñir entre los brazos)
    omhelzen; omarmen; omstrengelen
    • omhelzen werkwoord (omhels, omhelst, omhelsde, omhelsden, omhelsd)
    • omarmen werkwoord (omarm, omarmt, omarmde, omarmden, omarmd)
    • omstrengelen werkwoord (omstrengel, omstrengelt, omstrengelde, omstrengelden, omstrengeld)
  3. abrazar (acariciar; mimar; hacer cariño)
    kozen
    • kozen werkwoord (koos, koost, koosde, koosden, gekoosd)
  4. abrazar (mimar; acariciar; lisonjear; halagar; hacer cariño)
    knuffen
    • knuffen werkwoord (knuf, knuft, knufte, knuften, geknufd)
  5. abrazar (hacer mimos)
    kroelen met iemand
  6. abrazar (contornear; abarcar; envolver)
    omtrekken
    • omtrekken werkwoord (trek om, trekt om, trok om, trokken om, omgetrokken)
  7. abrazar (rodear; tornar; enrollar; )
    zich omdraaien
  8. abrazar (abarcar; incluir; acompañar; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten werkwoord (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten werkwoord

Conjugations for abrazar:

presente
  1. abrazo
  2. abrazas
  3. abraza
  4. abrazamos
  5. abrazáis
  6. abrazan
imperfecto
  1. abrazaba
  2. abrazabas
  3. abrazaba
  4. abrazábamos
  5. abrazabais
  6. abrazaban
indefinido
  1. abracé
  2. abrazaste
  3. abrazó
  4. abrazamos
  5. abrazasteis
  6. abrazaron
fut. de ind.
  1. abrazaré
  2. abrazarás
  3. abrazará
  4. abrazaremos
  5. abrazaréis
  6. abrazarán
condic.
  1. abrazaría
  2. abrazarías
  3. abrazaría
  4. abrazaríamos
  5. abrazaríais
  6. abrazarían
pres. de subj.
  1. que abrace
  2. que abraces
  3. que abrace
  4. que abracemos
  5. que abracéis
  6. que abracen
imp. de subj.
  1. que abrazara
  2. que abrazaras
  3. que abrazara
  4. que abrazáramos
  5. que abrazarais
  6. que abrazaran
miscelánea
  1. ¡abraza!
  2. ¡abrazad!
  3. ¡no abraces!
  4. ¡no abracéis!
  5. abrazado
  6. abrazando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor abrazar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijvoegen añadir; incorporar
toevoegen añadir; incorporar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijsluiten abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
bijvoegen abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
insluiten abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acorralar; cercar; ceñir; encerrar; incluir; insertar; rodear
knuffelen abrazar; hacer cariño; regalonear; tumbar suavemente
knuffen abrazar; acariciar; hacer cariño; halagar; lisonjear; mimar
kozen abrazar; acariciar; hacer cariño; mimar
kroelen met iemand abrazar; hacer mimos
liefkozen abrazar; hacer cariño; regalonear; tumbar suavemente acostarse; coser; hacer el amor
omarmen abrazar; acariciar; ceñir entre los brazos; dar un abrazo; estrechar entre los brazos; hacer cariño
omhelzen abrazar; acariciar; ceñir entre los brazos; dar un abrazo; estrechar entre los brazos; hacer cariño
omstrengelen abrazar; acariciar; ceñir entre los brazos; dar un abrazo; estrechar entre los brazos; hacer cariño
omtrekken abarcar; abrazar; contornear; envolver
toevoegen abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; anexar; apostar; añadir; completar; contar; contar también; incluir; insertar; sumar; suplir el déficit
zich omdraaien abrazar; apartarse; cambiar de dirección; dar la vuelta; dar media vuelta; darse la vuelta; desfigurar; enrollar; estrechar entre los brazos; rebobinar; rodear; tornar; tornarse

Synoniemen voor "abrazar":


Wiktionary: abrazar

abrazar
verb
  1. de armen om iemand heen slaan
  2. de armen om iemand slaan
Cross Translation:
FromToVia
• abrazar → knuffelen ↔ cuddle — embrace, lie together snugly
• abrazar → knuffelen ↔ cuddle — cradle in one's arms
• abrazar → omarmen; omhelzen; knuffelen ↔ embrace — to hug (a person)
• abrazar → knuffelen ↔ hug — embrace
• abrazar → omvatten; beslaan ↔ umfangen — jemanden oder jemandes Körperteile mit seinen Armen oder Händen umfassen

Verwante vertalingen van abrazo







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0620 seconde
Page rendered in 1.0 seconds