Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- reproche:
- reprochar:
-
Wiktionary:
- reproche → verwijt, berisping
- reprochar → wijten, verwijten, beschuldigen, berispen, manen, aanmanen, aansporen, een standje geven, uitkafferen, beknorren, terechtwijzen, brullen, bulderen, daveren, loeien, dreigen, bedreigen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor reproche (Spaans) in het Nederlands
reproche:
-
el reproche (reprimenda; recriminación; amonestación; reprobación)
-
el reproche (reprimenda)
-
el reproche
-
el reproche (deshonra; culpa; mancha)
-
el reproche (inconveniente; reclamación; queja; dolencia; mal; querella; llanto; enfermedad; suspiro; objeción; lamentación)
Vertaal Matrix voor reproche:
Verwante woorden van "reproche":
Synoniemen voor "reproche":
reprochar:
-
reprochar (echar en cara; recriminar; desacreditar)
beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven-
iemand iets verwijten werkwoord
-
kwalijk nemen werkwoord
-
voor de voeten gooien werkwoord
-
iemand iets aanrekenen werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
reprochar (desaparecer; arrebatar; amanecer; amonestar; escandalizar)
aanrekenen; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; aanwrijven-
kwalijk nemen werkwoord
-
iemand iets verwijten werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
reprochar (abrir; desanudar; hacer; extraer; desconectar; sacar; despertar; quitarse; desnudarse; limpiar a fondo; asignar; descolgar; censurar; estirar el pie; despojarse de; lograr desprender; dejar; salir; arrancar; abandonar; soltar; relajar; separar; desprenderse; apartar; vaciar; deshacer; estirar; desatar; destinar; resumir; criticar; retirarse; desabrochar; desvincular; soltarse; descoser; desentenderse; mullir; salir de; desenganchar; tirar de; lograr desanudar; estirar el brazo; lograr desabrochar; sacar el estiércol)
-
reprochar (echar en cara)
Conjugations for reprochar:
presente
- reprocho
- reprochas
- reprocha
- reprochamos
- reprocháis
- reprochan
imperfecto
- reprochaba
- reprochabas
- reprochaba
- reprochábamos
- reprochabais
- reprochaban
indefinido
- reproché
- reprochaste
- reprochó
- reprochamos
- reprochasteis
- reprocharon
fut. de ind.
- reprocharé
- reprocharás
- reprochará
- reprocharemos
- reprocharéis
- reprocharán
condic.
- reprocharía
- reprocharías
- reprocharía
- reprocharíamos
- reprocharíais
- reprocharían
pres. de subj.
- que reproche
- que reproches
- que reproche
- que reprochemos
- que reprochéis
- que reprochen
imp. de subj.
- que reprochara
- que reprocharas
- que reprochara
- que reprocháramos
- que reprocharais
- que reprocharan
miscelánea
- ¡reprocha!
- ¡reprochad!
- ¡no reproches!
- ¡no reprochéis!
- reprochado
- reprochando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor reprochar:
Synoniemen voor "reprochar":
Wiktionary: reprochar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• reprochar | → wijten; verwijten; beschuldigen | ↔ blame — place blame upon |
• reprochar | → verwijten; berispen | ↔ rebuke — to criticise harshly; to reprove |
• reprochar | → manen; aanmanen; aansporen; berispen; een standje geven; uitkafferen; beknorren; terechtwijzen; verwijten; brullen; bulderen; daveren; loeien; dreigen; bedreigen | ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent. |
• reprochar | → beknorren; berispen; terechtwijzen; verwijten | ↔ reprocher — imputer la faute à quelqu’un, en l’blâmer, en lui faire des remontrances. |
• reprochar | → manen; aanmanen; aansporen; beknorren; berispen; terechtwijzen; verwijten | ↔ réprimander — reprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute. |
• reprochar | → berispen; een standje geven; uitkafferen; beknorren; terechtwijzen; verwijten | ↔ sermonner — (familier, fr) Faire des remontrances ennuyeux et hors de propos. |