Spaans

Uitgebreide vertaling voor hospedar (Spaans) in het Nederlands

hospedar:

hospedar werkwoord

  1. hospedar (albergar)
    accommoderen; onderbrengen; huizen; herbergen; huisvesten; iemand huisvesten; onderdak verschaffen; onderdak geven; onderdak verlenen
    • accommoderen werkwoord (accomodeer, accomodeert, accomodeerde, accomodeerden, geaccomodeerd)
    • onderbrengen werkwoord (breng onder, brengt onder, bracht onder, brachten onder, ondergebracht)
    • huizen werkwoord (huis, huist, huisde, huisden, gehuisd)
    • herbergen werkwoord (herberg, herbergt, herbergde, herbergden, geherbergd)
    • huisvesten werkwoord (huisvest, huisvestte, huisvestten, gehuisvest)
    • iemand huisvesten werkwoord
    • onderdak verschaffen werkwoord (verschaf onderdak, verschaft onderdak, verschafte onderdak, verschaften onderdak, onderdak verschaft)
    • onderdak geven werkwoord (geef onderdak, geeft onderdak, gaf onderdak, gaven onderdak, onderdak gegeven)
    • onderdak verlenen werkwoord (verleen onderdak, verleent onderdak, verleende onderdak, verleenden onderdak, onderdak verleend)
  2. hospedar (hospedarse; alojarse; habitar; )
    onderdak verschaffen; plaatsen; huisvesten; herbergen; onderbrengen; onderdak geven; iemand onderdak verlenen
    • onderdak verschaffen werkwoord (verschaf onderdak, verschaft onderdak, verschafte onderdak, verschaften onderdak, onderdak verschaft)
    • plaatsen werkwoord (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • huisvesten werkwoord (huisvest, huisvestte, huisvestten, gehuisvest)
    • herbergen werkwoord (herberg, herbergt, herbergde, herbergden, geherbergd)
    • onderbrengen werkwoord (breng onder, brengt onder, bracht onder, brachten onder, ondergebracht)
    • onderdak geven werkwoord (geef onderdak, geeft onderdak, gaf onderdak, gaven onderdak, onderdak gegeven)

Conjugations for hospedar:

presente
  1. hospedo
  2. hospedas
  3. hospeda
  4. hospedamos
  5. hospedáis
  6. hospedan
imperfecto
  1. hospedaba
  2. hospedabas
  3. hospedaba
  4. hospedábamos
  5. hospedabais
  6. hospedaban
indefinido
  1. hospedé
  2. hospedaste
  3. hospedó
  4. hospedamos
  5. hospedasteis
  6. hospedaron
fut. de ind.
  1. hospedaré
  2. hospedarás
  3. hospedará
  4. hospedaremos
  5. hospedaréis
  6. hospedarán
condic.
  1. hospedaría
  2. hospedarías
  3. hospedaría
  4. hospedaríamos
  5. hospedaríais
  6. hospedarían
pres. de subj.
  1. que hospede
  2. que hospedes
  3. que hospede
  4. que hospedemos
  5. que hospedéis
  6. que hospeden
imp. de subj.
  1. que hospedara
  2. que hospedaras
  3. que hospedara
  4. que hospedáramos
  5. que hospedarais
  6. que hospedaran
miscelánea
  1. ¡hospeda!
  2. ¡hospedad!
  3. ¡no hospedes!
  4. ¡no hospedéis!
  5. hospedado
  6. hospedando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor hospedar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accommoderen albergar; hospedar enfocar
herbergen albergar; alojarse; apartar; clasificar; dar alojamiento; destinar; estacionar; habitar; hospedar; hospedarse; vivir en casa de una persona
huisvesten albergar; alojarse; apartar; clasificar; dar alojamiento; destinar; estacionar; habitar; hospedar; hospedarse; vivir en casa de una persona
huizen albergar; hospedar
iemand huisvesten albergar; hospedar
iemand onderdak verlenen alojarse; apartar; clasificar; dar alojamiento; destinar; estacionar; habitar; hospedar; hospedarse; vivir en casa de una persona
onderbrengen albergar; alojarse; apartar; clasificar; dar alojamiento; destinar; estacionar; habitar; hospedar; hospedarse; vivir en casa de una persona
onderdak geven albergar; alojarse; apartar; clasificar; dar alojamiento; destinar; estacionar; habitar; hospedar; hospedarse; vivir en casa de una persona
onderdak verlenen albergar; hospedar
onderdak verschaffen albergar; alojarse; apartar; clasificar; dar alojamiento; destinar; estacionar; habitar; hospedar; hospedarse; vivir en casa de una persona
plaatsen alojarse; apartar; clasificar; dar alojamiento; destinar; estacionar; habitar; hospedar; hospedarse; vivir en casa de una persona aparcar; aplicar; colocar; colocarse; componer; construir; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; desarrollarse; destinar; determinar; encajar; engarzar; establecer; estacionar; estar echado; fijar; instalar; localizar; meter; mover; poner; publicar; situar; ubicar

Synoniemen voor "hospedar":


Wiktionary: hospedar

hospedar
verb
  1. huisvesten

Cross Translation:
FromToVia
hospedar onderbrengen house — admit to residence
hospedar herbergen hébergerrecevoir chez soi, loger et nourrir.

Computer vertaling door derden: