Spaans

Uitgebreide vertaling voor avance (Spaans) in het Nederlands

avance:

avance [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el avance (adelanto)
    de vooruitgang; de voortgang; het verloop; de progressie; de ontwikkelingsgang; de vordering
  2. el avance (marcha hacia adelante; marcha; aproximación; camino a pie; acercamiento)
    de opmars; de voortgang
    • opmars [de ~] zelfstandig naamwoord
    • voortgang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. el avance (deseo; espera; requerimiento; )
    het wensen; het verlangen; het smachten; de zucht; begeren; de lust
    • wensen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • verlangen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • smachten [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zucht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • begeren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • lust [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. el avance (ruptura; desbloqueo)
    de doorbraak; doorbreken; de doorbreking
  5. el avance (adelanto; aparición; apariciones)
    de opkomst; aantal gekomen personen
  6. el avance (acercamiento; aproximación; marcha hacia adelante)
    de aantocht
    • aantocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. el avance (acusación; mochila; marco; )
    het gezichtsmasker

Vertaal Matrix voor avance:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantal gekomen personen adelanto; apariciones; aparición; avance
aantocht acercamiento; aproximación; avance; marcha hacia adelante
begeren afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez
doorbraak avance; desbloqueo; ruptura
doorbreken avance; desbloqueo; ruptura
doorbreking avance; desbloqueo; ruptura
gezichtsmasker acusación; avance; banda; careta; cuadrilla; desbarajuste; hatajo; marco; mochila; paquete
lust afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez afán; agrado; alegría; anhelo; animosidad; ansia; apetito; arder en deseos de; ardor; calentura; camilo; deseo; diversión; excitación; fervor; fuego; ganas; ganas de comer; gozo; gusto; hambre; instinto; instinto sexual; lascivia; libido; lubricidad; lujuria; pasión; placer; satisfacción; sensualidad
ontwikkelingsgang adelanto; avance
opkomst adelanto; apariciones; aparición; avance
opmars acercamiento; aproximación; avance; camino a pie; marcha; marcha hacia adelante
progressie adelanto; avance
smachten afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez ansia
verlangen afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez afán; anhelo; ansia; deseo
verloop adelanto; avance
voortgang acercamiento; adelanto; aproximación; avance; camino a pie; marcha; marcha hacia adelante
vooruitgang adelanto; avance crecimiento; desarrollo; educación; formación mental; incremento; progreso; subida
vordering adelanto; avance cobro; cobro de duedas; crecimiento; demanda; demanda judicial; exigencia; exigir; incremento; progreso; recaudación; recaudación de deudas; reclamación; reclamar; subida
wensen afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez
zucht afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez gemido; quejido; respiro
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begeren ambicionar; desear; querer; suspirar por
doorbreken atravesar; despegar; hacer carrera; romperse
smachten anhelar; ansiar; desear angustiosamente; languidecer; querer
verlangen ambicionar; confiar en; consumirse; desear; esperar; exigir; ir consumiéndose; querer; suspirar por
wensen desear; querer
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verloop curso; proceso

Verwante woorden van "avance":

  • avances

Synoniemen voor "avance":


Wiktionary: avance

avance
noun
  1. het proces van technologische en economische groei van een samenleving

Cross Translation:
FromToVia
avance vooruitbetaling; voorschot advance — amount of money
avance vooruitgang Fortschrittgesellschaftliche, positive Entwicklung
avance vooruitgang Fortschrittpersönliche, positive Entwicklung
avance voorsprong; vooruitspoelen; voorbaat avance — Fait d’avancer.
avance bevordering; promotie; versnelling; spurt avancementprogrès en quelque matière que ce soit.

Avance:

Avance

  1. Avance

Vertaal Matrix voor Avance:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Trailer Avance

avanzar:

avanzar werkwoord

  1. avanzar (progresar; aplazarse; adelantar; avanzar sobre)
    aanrukken
    • aanrukken werkwoord (ruk aan, rukt aan, rukte aan, rukten aan, aangerukt)
  2. avanzar (pasar; expirar; transcurrir; declinar)
    voorbijgaan; verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen
    • voorbijgaan werkwoord (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • verstrijken werkwoord (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)
    • verlopen werkwoord (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • aflopen werkwoord (loop af, loopt af, liep af, liepen af, afgelopen)
  3. avanzar
    voortschrijden
    • voortschrijden werkwoord (schrijd voort, schrijdt voort, schreed voort, schreden voort, voortgeschreden)
  4. avanzar (avanzar sobre)
    oprukken; opmarcheren
    • oprukken werkwoord (ruk op, rukt op, rukte op, rukten op, opgerukt)
    • opmarcheren werkwoord (marcheer op, marcheert op, marcheerde op, marcheerden op, opgemarcheerd)
  5. avanzar (salir adelante; progresar; mejorar su posición; adelantar)
    vorderen; vooruitkomen; verder komen
    • vorderen werkwoord (vorder, vordert, vorderde, vorderden, gevorderd)
    • vooruitkomen werkwoord (kom vooruit, komt vooruit, kwam vooruit, kwamen vooruit, vooruit gekomen)
    • verder komen werkwoord
  6. avanzar (adelantar; perseguir; hacer subir; )
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • zich haasten werkwoord
    • opschieten werkwoord (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen werkwoord (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen werkwoord (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • zich spoeden werkwoord
    • vliegen werkwoord (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden werkwoord (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten werkwoord (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen werkwoord
    • jakkeren werkwoord (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen werkwoord (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  7. avanzar (ascender; subir)
    hogerop komen; bevorderd worden; zich opwerken
    • hogerop komen werkwoord (kom hogerop, komt hogerop, kwam hogerop, kwamen hogerop, hogerop gekomen)
    • bevorderd worden werkwoord (word bevorderd, wordt bevorderd, werd bevorderd, werden bevorderd, bevorderd geworden)
    • zich opwerken werkwoord
  8. avanzar (llevar adelante; atacar; forzar; )
    doordrijven
    • doordrijven werkwoord (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)
  9. avanzar (adelantar; progresar; preceder)
    vooruitgaan
    • vooruitgaan werkwoord (ga vooruit, gaat vooruit, ging vooruit, gingen vooruit, vooruit gegaan)
  10. avanzar (quebrantar; imponer; atacar; )
  11. avanzar (mejorar)
    vooruitbrengen
    • vooruitbrengen werkwoord (breng vooruit, brengt vooruit, bracht vooruit, brachten vooruit, vooruitgebracht)

Conjugations for avanzar:

presente
  1. avanzo
  2. avanzas
  3. avanza
  4. avanzamos
  5. avanzáis
  6. avanzan
imperfecto
  1. avanzaba
  2. avanzabas
  3. avanzaba
  4. avanzábamos
  5. avanzabais
  6. avanzaban
indefinido
  1. avancé
  2. avanzaste
  3. avanzó
  4. avanzamos
  5. avanzasteis
  6. avanzaron
fut. de ind.
  1. avanzaré
  2. avanzarás
  3. avanzará
  4. avanzaremos
  5. avanzaréis
  6. avanzarán
condic.
  1. avanzaría
  2. avanzarías
  3. avanzaría
  4. avanzaríamos
  5. avanzaríais
  6. avanzarían
pres. de subj.
  1. que avance
  2. que avances
  3. que avance
  4. que avancemos
  5. que avancéis
  6. que avancen
imp. de subj.
  1. que avanzara
  2. que avanzaras
  3. que avanzara
  4. que avanzáramos
  5. que avanzarais
  6. que avanzaran
miscelánea
  1. ¡avanza!
  2. ¡avanzad!
  3. ¡no avances!
  4. ¡no avancéis!
  5. avanzado
  6. avanzando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

avanzar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el avanzar (progresar)
    vorderen; vooruitgaan

Vertaal Matrix voor avanzar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jagen caza
oprukken avanzar sobre; marchar sobre
snellen correr
vergaan degeneración; degradación; descomposición; disolución; eliminación; liquidación; podredumbre; putrefacción
verlopen desgastado
verstrijken caducar; vencer
vervallen caducar; vencer
vooruitgaan avanzar; progresar
vorderen avanzar; progresar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanrukken adelantar; aplazarse; avanzar; avanzar sobre; progresar
aflopen avanzar; declinar; expirar; pasar; transcurrir acabar; bajar; declinar; dirigirse a; encaminarse a; inclinarse; llegar al final; recorrer; terminar; terminarse
bevorderd worden ascender; avanzar; subir
doordrijven acometer; agraviar; arrebatar; asaltar; asediar; atacar; atracar; avanzar; disponer; endilgar; forzar; forzarse; inculcar; infringir; llevar adelante; machacar; mandar; transgredir
geweld gebruiken agraviar; arrebatar; asaltar; asediar; atacar; atracar; avanzar; forzar; imponer; infringir; quebrantar; violar
hogerop komen ascender; avanzar; subir
ijlen adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse acosar; apresurar; apresurarse; cascar; charlar; comprar tonteras; cotorrear; dar prisa; darse prisa; decir tonterías; delirar; desvariar; disparatar; hacer subir; incitar; instigar; ir corriendo; parlotear
jachten adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse apresurar; apresurarse; cazar; correr; dar prisa; darse prisa; impulsar; ir volando; irse volando; meter prisa; rabiar
jagen adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse acosar; apresurar; apresurarse; dar prisa; darse prisa; hacer subir; incitar; instigar; ir corriendo
jakkeren adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse apresurar; apresurarse; correr; dar prisa; darse prisa; ir volando; irse volando; meter prisa
opmarcheren avanzar; avanzar sobre
oprukken avanzar; avanzar sobre
opschieten adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse brotar
reppen adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse apresurar; apresurarse; correr; dar prisa; darse prisa; ir volando; irse volando; meter prisa
snellen adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse apresurarse; correr; darse prisa
spoeden adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse acosar; apresurar; apresurarse; correr; dar prisa; darse prisa; hacer subir; incitar; instigar; ir corriendo; ir volando; irse volando; meter prisa
verder komen adelantar; avanzar; mejorar su posición; progresar; salir adelante
vergaan avanzar; declinar; expirar; pasar; transcurrir caducar; caer; caer en ruina; decaer; declinar; derrumbarse; descomponerse; deshacerse; desintegrarse; desmedrar; desmoronarse; desplomarse; fallar; fracasar; fragmentarse; gastarse; hundirse; pasar; podrirse; pudrirse
verlopen avanzar; declinar; expirar; pasar; transcurrir
verstrijken avanzar; declinar; expirar; pasar; transcurrir
vervallen avanzar; declinar; expirar; pasar; transcurrir caducar; caer en ruina; decaer; declinar; derrumbarse; deshacerse; desintegrarse; desmedrar; desmoronarse; desplomarse; disminuir; fragmentarse; hundirse; inclinarse; irse a pique; quedar en ruina; reducirse; zozobrar
vliegen adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse ir en avión; volar
voorbijgaan avanzar; declinar; expirar; pasar; transcurrir adelantar; pasar
voortschrijden avanzar
vooruitbrengen avanzar; mejorar
vooruitgaan adelantar; avanzar; preceder; progresar
vooruitkomen adelantar; avanzar; mejorar su posición; progresar; salir adelante elevarse; encaramarse; encumbrarse; enriquecer; subir
vorderen adelantar; avanzar; mejorar su posición; progresar; salir adelante encaramarse; encumbrarse; enriquecer; exigir; recaudar; reclamar; reivindicar; subir
zich haasten adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse
zich opwerken ascender; avanzar; subir
zich spoeden adelantar; afanarse tras; apresurar; apresurarse; aspirar a; atosigar; avanzar; crecer; darse prisa; delirar; divagar; hacer subir; hacerse mayor; instigar; ir apresuradamente; ir volando; irse a cazar; levantar; meter prisa; perseguir; precipitarse acosar; apresurar; apresurarse; dar prisa; darse prisa; hacer subir; incitar; instigar; ir corriendo
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen desgastado; expirado; gastado; pasado; transcurrido
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan corrompido; indecente; inmoral; maligno; malo; perverso; rancio; vicioso
verlopen andrajoso; caducado; decaído; descuidado; desharrapado; expirado; feo; harapiento; haraposo; indecente; lamentable; marchito; miserable; mísero; obremente vestido; pasado; pobre; poco agraciado; transcurrido; vil

Synoniemen voor "avanzar":


Wiktionary: avanzar

avanzar
verb
  1. vanuit een bepaalde verwachting handelen, vooruit kijken, vooruit regelen, vooruitlopen (op)
  2. geleidelijk verder verlopen
  3. naar voren gaan
  4. vooruitgang boeken
  5. vorderingen maken op weg naar iets

Cross Translation:
FromToVia
avanzar bevorderen voranbringen — (transitiv) etwas einem Ziel näher bringen, etwas vorwärts bringen
avanzar opschieten; veld winnen; vlotten; vooruitgaan; vorderen; voorgaan; voorlopen; avanceren; in rang opklimmen; overgaan; oprukken; promotie maken; voorafgaan; voor zijn; voorwaarts gaan avancerpousser en avant, porter en avant.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van avance



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor avance (Nederlands) in het Spaans

avance:

avance [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de avance (toenadering)
    el acercamiento

Vertaal Matrix voor avance:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acercamiento avance; toenadering aantocht; in aantocht; naderen; nadering; opmars; tegemoetkomen; voortgang

Verwante woorden van "avance":

  • avances

Computer vertaling door derden: