Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor tragar (Spaans) in het Nederlands

tragar:

tragar werkwoord

  1. tragar (tragarse; engullir; ingerir; tomar)
    slikken; doorslikken
    • slikken werkwoord (slik, slikt, slikte, slikten, geslikt)
    • doorslikken werkwoord (slik door, slikt door, slikte door, slikten door, doorgeslikt)
  2. tragar (ingerir; tragarse; tomar)
    doorslikken; inslikken
    • doorslikken werkwoord (slik door, slikt door, slikte door, slikten door, doorgeslikt)
    • inslikken werkwoord (slik in, slikt in, slikte in, slikten in, ingeslikt)
  3. tragar (atracarse)
    vreten; onbeschoft eten
  4. tragar (digerir)
    verstuwen; verstouwen
    • verstuwen werkwoord (verstuw, verstuwt, verstuwde, verstuwden, verstuwd)
    • verstouwen werkwoord (verstouw, verstouwt, verstouwde, verstouwden, verstouwen)
  5. tragar (engullir; tomar; comer; )
    binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
    • binnenkrijgen werkwoord (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)
    • opslokken werkwoord (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)
    • zwelgen werkwoord (zwelg, zwelgt, zwolg, zwolgen, gezwolgen)

Conjugations for tragar:

presente
  1. trago
  2. tragas
  3. traga
  4. tragamos
  5. tragáis
  6. tragan
imperfecto
  1. tragaba
  2. tragabas
  3. tragaba
  4. tragábamos
  5. tragabais
  6. tragaban
indefinido
  1. tragué
  2. tragaste
  3. tragó
  4. tragamos
  5. tragasteis
  6. tragaron
fut. de ind.
  1. tragaré
  2. tragarás
  3. tragará
  4. tragaremos
  5. tragaréis
  6. tragarán
condic.
  1. tragaría
  2. tragarías
  3. tragaría
  4. tragaríamos
  5. tragaríais
  6. tragarían
pres. de subj.
  1. que trague
  2. que tragues
  3. que trague
  4. que traguemos
  5. que traguéis
  6. que traguen
imp. de subj.
  1. que tragara
  2. que tragaras
  3. que tragara
  4. que tragáramos
  5. que tragarais
  6. que tragaran
miscelánea
  1. ¡traga!
  2. ¡tragad!
  3. ¡no tragues!
  4. ¡no traguéis!
  5. tragado
  6. tragando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor tragar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vreten devorar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnenkrijgen atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse
doorslikken engullir; ingerir; tomar; tragar; tragarse
inslikken ingerir; tomar; tragar; tragarse quedarse tranquilo
onbeschoft eten atracarse; tragar
opslokken atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse
slikken engullir; ingerir; tomar; tragar; tragarse
verstouwen digerir; tragar
verstuwen digerir; tragar
vreten atracarse; tragar agotar; aprovechar; atiborrarse; atracarse; carcomer; comer; comerse; consumir; dar de comer a; devorar; digerir; digerirse; engullir; hartarse; manducar; tomar
zwelgen atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse engullir; hartarse

Synoniemen voor "tragar":


Wiktionary: tragar

tragar
verb
  1. zich onmatig verlustigen

Cross Translation:
FromToVia
tragar slikken; inslikken schlucken — durch Zusammenziehen der Muskeln im Hals und Mund in dem Magen gelangen lassen
tragar slikken; doorslikken swallow — to cause to pass from the mouth into the stomach
tragar slikken; inslikken; doorslikken; slokken avaler — Traductions à trier suivant le sens