Spaans

Uitgebreide vertaling voor ligar (Spaans) in het Nederlands

ligar:

ligar werkwoord

  1. ligar (conectar; vincular; comunicar; unir)
    doorverbinden
    • doorverbinden werkwoord (verbind door, verbindt door, verbond door, verbonden door, doorverbonden)
  2. ligar (amarrar; atar; sujetar)
    afbinden; afsnoeren
    • afbinden werkwoord (bind af, bindt af, bond af, bonden af, afgebonden)
    • afsnoeren werkwoord (snoer af, snoert af, snoerde af, snoerden af, afgesnoerd)
  3. ligar (anudar; atar)
    vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken
    • vastknopen werkwoord (knoop vast, knoopt vast, knoopte vast, knoopten vast, vastgeknoopt)
    • aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • aan elkaar binden werkwoord
    • strikken werkwoord (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)

Conjugations for ligar:

presente
  1. ligo
  2. ligas
  3. liga
  4. ligamos
  5. ligáis
  6. ligan
imperfecto
  1. ligaba
  2. ligabas
  3. ligaba
  4. ligábamos
  5. ligabais
  6. ligaban
indefinido
  1. ligué
  2. ligaste
  3. ligó
  4. ligamos
  5. ligasteis
  6. ligaron
fut. de ind.
  1. ligaré
  2. ligarás
  3. ligará
  4. ligaremos
  5. ligaréis
  6. ligarán
condic.
  1. ligaría
  2. ligarías
  3. ligaría
  4. ligaríamos
  5. ligaríais
  6. ligarían
pres. de subj.
  1. que ligue
  2. que ligues
  3. que ligue
  4. que liguemos
  5. que liguéis
  6. que liguen
imp. de subj.
  1. que ligara
  2. que ligaras
  3. que ligara
  4. que ligáramos
  5. que ligarais
  6. que ligaran
miscelánea
  1. ¡liga!
  2. ¡ligad!
  3. ¡no ligues!
  4. ¡no liguéis!
  5. ligado
  6. ligando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor ligar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knopen anudar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan elkaar binden anudar; atar; ligar abotonar; abrochar; atar; encordar
aan elkaar knopen anudar; atar; ligar abotonar; abrochar
afbinden amarrar; aplicar un torniqueta; atar; ligar; sujetar
afsnoeren amarrar; aplicar un torniqueta; atar; ligar; sujetar
doorverbinden comunicar; conectar; ligar; unir; vincular desviar; transferencia
knopen anudar; atar; ligar abotonar; abrochar; agarrotar; amarrar; amordazar; atar; encordar
strikken anudar; atar; ligar agarrotar; amarrar; amordazar; atar; hacer caer en la trampa
vastknopen anudar; atar; ligar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorverbinden desvío de llamadas

Synoniemen voor "ligar":


Wiktionary: ligar

ligar
verb
  1. passend maken

Cross Translation:
FromToVia
ligar afbinden ligate — to bind with a ligature or bandage
ligar knopen; vastknopen; binden; strikken tie — to attach or fasten with string
ligar flirten draguer — Faire la cour à une personne dans le but d’obtenir ses faveurs amoureuses.
ligar aanknopen; aanbinden; meren; onderbinden; tuigeren; vastbinden; vastleggen lierserrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible.
ligar knopen; aanknopen; aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
ligar aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden; bijeenbinden; samenbinden; inbinden relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.