Spaans

Uitgebreide vertaling voor hombre (Spaans) in het Nederlands

hombre:

hombre [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el hombre (caballero; señor; chico; )
    de knakker; de man; de knul; de vent; de gozer; de kerel; de gast
    • knakker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • man [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knul [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gozer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kerel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. el hombre (tío; marido; ser humano)
    de man; de manspersoon; de vent; de kerel
    • man [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • manspersoon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kerel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. el hombre (caballero; señor; maestro; )
    de heer; de soeverein; de heerser; de machthebber
    • heer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • soeverein [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • heerser [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • machthebber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. el hombre (chaval; tío; fulano; tipo; joven)
    de knakker; de knul; de kerel; goser; de gozer; de vent
    • knakker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knul [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kerel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • goser [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gozer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. el hombre (persona; género humano; individuo; ser humano)
    de persoon; het wezen; het individu; de sterveling; de mens
    • persoon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • wezen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • individu [het ~] zelfstandig naamwoord
    • sterveling [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mens [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. el hombre (persona; tipo; personaje; )
    de persoon; de mens; het mensenkind; iemand; het individu; het wezen
    • persoon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mens [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mensenkind [het ~] zelfstandig naamwoord
    • iemand [znw.] zelfstandig naamwoord
    • individu [het ~] zelfstandig naamwoord
    • wezen [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. el hombre (caballero; señor; chico; soberano)
    het sujet; het heerschap; de vent
    • sujet [het ~] zelfstandig naamwoord
    • heerschap [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  8. el hombre
    de man
    • man [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hombre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gast amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío cliente asiduo; convidado; durmiente; frecuentador; huésped; invitado; invitado a dormir; parroquiano habitual; visita; visitante
goser chaval; fulano; hombre; joven; tipo; tío
gozer amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío
heer caballero; docente; dueño; hombre; maestro; profesor; rey; señor; soberano Creador; Dios; Nuestro Señor; Todopoderoso
heerschap caballero; chico; hombre; señor; soberano
heerser caballero; docente; dueño; hombre; maestro; profesor; rey; señor; soberano majestad; monarca; rey; soberano
iemand figura; género humano; hombre; persona; personaje; personalidad; ser humano; tipo alguien; una persona
individu figura; género humano; hombre; individuo; persona; personaje; personalidad; ser humano; tipo figura; individual; individuo; persona; personaje; tipo; tío
kerel amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; marido; ser humano; señor; tipo; tío tipo; tío
knakker amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío
knul amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío
machthebber caballero; docente; dueño; hombre; maestro; profesor; rey; señor; soberano
man amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; marido; ser humano; señor; tipo; tío esposo; marido
manspersoon hombre; marido; ser humano; tío
mens figura; género humano; hombre; individuo; persona; personaje; personalidad; ser humano; tipo ser humano
mensenkind figura; género humano; hombre; persona; personaje; personalidad; ser humano; tipo
persoon figura; género humano; hombre; individuo; persona; personaje; personalidad; ser humano; tipo
soeverein caballero; docente; dueño; hombre; maestro; profesor; rey; señor; soberano autócrata; majestad; monarca; rey; soberana; soberano
sterveling género humano; hombre; individuo; persona; ser humano
sujet caballero; chico; hombre; señor; soberano
vent amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; marido; ser humano; señor; soberano; tipo; tío
wezen figura; género humano; hombre; individuo; persona; personaje; personalidad; ser humano; tipo
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
soeverein autónomo; independiente; soberano
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
iemand Alguien; Alguien en Windows Live

Verwante woorden van "hombre":


Synoniemen voor "hombre":


Wiktionary: hombre

hombre
noun
  1. persoon van het mannelijk geslacht
  2. een mens
  3. een persoon van het mannelijk geslacht, man
  4. de Homo sapiens, het zoogdier waar wij toe gerekend worden

Cross Translation:
FromToVia
hombre mens human being — person
hombre man; mannetje; jongen male — human of masculine sex or gender
hombre mens man — human
hombre heer; man man — adult male human
hombre man Mann — erwachsener, männlicher Mensch
hombre mens Mensch[1] als einzelnes Individuum
hombre mens homme — Être humain.
hombre man homme — Être humain adulte de sexe masculin.
hombre man; manspersoon; vent; kerel; manmens; gozer; gast mâlehomme dans l’espèce humaine.

Verwante vertalingen van hombre