Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor cansar (Spaans) in het Nederlands

cansar:

cansar werkwoord

  1. cansar (aburrir)
    vervelen
    • vervelen werkwoord (verveel, verveelt, verveelde, verveelden, verveeld)
  2. cansar (agotar; consumirse; aflojar; morir de sed)
    uitputten; vermoeien; slopen; afmatten; moe maken
    • uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)
    • vermoeien werkwoord (vermoei, vermoeit, vermoeide, vermoeiden, vermoeid)
    • slopen werkwoord (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)
    • afmatten werkwoord (mat af, matte af, matten af, afgemat)
    • moe maken werkwoord (maak moe, maakt moe, maakte moe, maakten moe, moe gemaakt)
  3. cansar (cansarse)
    vermoeien; moe worden
    • vermoeien werkwoord (vermoei, vermoeit, vermoeide, vermoeiden, vermoeid)
    • moe worden werkwoord (word moe, wordt moe, werd moe, werden moe, moe geworden)

Conjugations for cansar:

presente
  1. canso
  2. cansas
  3. cansa
  4. cansamos
  5. cansáis
  6. cansan
imperfecto
  1. cansaba
  2. cansabas
  3. cansaba
  4. cansábamos
  5. cansabais
  6. cansaban
indefinido
  1. cansé
  2. cansaste
  3. cansó
  4. cansamos
  5. cansasteis
  6. cansaron
fut. de ind.
  1. cansaré
  2. cansarás
  3. cansará
  4. cansaremos
  5. cansaréis
  6. cansarán
condic.
  1. cansaría
  2. cansarías
  3. cansaría
  4. cansaríamos
  5. cansaríais
  6. cansarían
pres. de subj.
  1. que canse
  2. que canses
  3. que canse
  4. que cansemos
  5. que canséis
  6. que cansen
imp. de subj.
  1. que cansara
  2. que cansaras
  3. que cansara
  4. que cansáramos
  5. que cansarais
  6. que cansaran
miscelánea
  1. ¡cansa!
  2. ¡cansad!
  3. ¡no canses!
  4. ¡no canséis!
  5. cansado
  6. cansando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

cansar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cansar (fatigar)
    uitputten; vermoeien; afmatten

Vertaal Matrix voor cansar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afmatten cansar; fatigar
uitputten cansar; fatigar
vermoeien cansar; fatigar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afmatten aflojar; agotar; cansar; consumirse; morir de sed
moe maken aflojar; agotar; cansar; consumirse; morir de sed
moe worden cansar; cansarse
slopen aflojar; agotar; cansar; consumirse; morir de sed demoler; derribar; desguazar; destrozar; destruir; devastar; echar abajo; malograr; romper
uitputten aflojar; agotar; cansar; consumirse; morir de sed aflojarse; debilitar; debilitarse; perder fuerza
vermoeien aflojar; agotar; cansar; cansarse; consumirse; morir de sed
vervelen aburrir; cansar enojar; fastidiar; irritar

Synoniemen voor "cansar":


Wiktionary: cansar

cansar
verb
  1. (overgankelijk) uitputtend vermoeien

Cross Translation:
FromToVia
cansar uitputten; vermoeien weary — to make weary
cansar ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen ennuyer — Traductions à trier suivant le sens
cansar ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen; ontkrachten fatigueraffaiblir par une trop grande dépense de force.
cansar ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen lasser — désuet|fr rendre las.