Spaans

Uitgebreide vertaling voor alcanzar (Spaans) in het Nederlands

alcanzar:

alcanzar werkwoord

  1. alcanzar (calar; lograr; llegar a; )
    bereiken; penetreren in; doordringen
    • bereiken werkwoord (bereik, bereikt, bereikte, bereikten, bereikt)
    • penetreren in werkwoord
    • doordringen werkwoord (dring door, dringt door, drong door, drongen door, doorgedrongen)
  2. alcanzar (recuperar)
    inhalen; inlopen
    • inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
    • inlopen werkwoord (loop in, loopt in, liep in, liepen in, ingelopen)
  3. alcanzar (obtener; ganar; triunfar)
    verkrijgen; behalen; winnen
    • verkrijgen werkwoord (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • behalen werkwoord (behaal, behaalt, behaalde, behaalden, behaald)
    • winnen werkwoord (win, wint, won, wonnen, gewonnen)
  4. alcanzar
    aanreiken; geven; reiken; aangeven
    • aanreiken werkwoord (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • reiken werkwoord (reik, reikt, reikte, reikten, gereikt)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
  5. alcanzar
    achteropkomen
    • achteropkomen werkwoord (kom achterop, komt achterop, kwam achterop, kwamen achterop, achteropgekomen)
  6. alcanzar (recoger; obtener; ganar)
    binnenhalen; binnenbrengen
    • binnenhalen werkwoord (haal binnen, haalt binnen, haalde binnen, haalden binnen, binnengehaald)
    • binnenbrengen werkwoord (breng binnen, brengt binnen, bracht binnen, brachten binnen, binnen gebracht)
  7. alcanzar (llegar; allegarse; apearse; acercarse)
    terecht komen; geraken
  8. alcanzar (llegar a)
    reiken; komen tot
    • reiken werkwoord (reik, reikt, reikte, reikten, gereikt)
    • komen tot werkwoord
  9. alcanzar (traer; acompañar; trasladar; apasionar; transportar)
    meebrengen; brengen; langs brengen
    • meebrengen werkwoord (breng mee, brengt mee, bracht mee, brachten mee, meegebracht)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • langs brengen werkwoord
  10. alcanzar (azotar; pegar; tomar; )
    treffen; beroeren; raken
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren werkwoord (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  11. alcanzar (llevar; sufrir)
    torsen; gebukt gaan onder

Conjugations for alcanzar:

presente
  1. alcanzo
  2. alcanzas
  3. alcanza
  4. alcanzamos
  5. alcanzáis
  6. alcanzan
imperfecto
  1. alcanzaba
  2. alcanzabas
  3. alcanzaba
  4. alcanzábamos
  5. alcanzabais
  6. alcanzaban
indefinido
  1. alcancé
  2. alcanzaste
  3. alcanzó
  4. alcanzamos
  5. alcanzasteis
  6. alcanzaron
fut. de ind.
  1. alcanzaré
  2. alcanzarás
  3. alcanzará
  4. alcanzaremos
  5. alcanzaréis
  6. alcanzarán
condic.
  1. alcanzaría
  2. alcanzarías
  3. alcanzaría
  4. alcanzaríamos
  5. alcanzaríais
  6. alcanzarían
pres. de subj.
  1. que alcance
  2. que alcances
  3. que alcance
  4. que alcancemos
  5. que alcancéis
  6. que alcancen
imp. de subj.
  1. que alcanzara
  2. que alcanzaras
  3. que alcanzara
  4. que alcanzáramos
  5. que alcanzarais
  6. que alcanzaran
miscelánea
  1. ¡alcanza!
  2. ¡alcanzad!
  3. ¡no alcances!
  4. ¡no alcancéis!
  5. alcanzado
  6. alcanzando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor alcanzar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven atestado; declaración; denuncia; denunciación
behalen conseguir
inhalen recoger
inlopen calentamiento
langs brengen llevar a alguien; llevar consigo; traer
meebrengen llevar a alguien; llevar consigo; traer
raken enfrentamiento
treffen encuentro; enfrentamiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven alcanzar abandonar; anunciar; avisar; dar; declarar; delatar; entregar; hacer entrega; imponer; localizar un sitio para bombardear; ofrecer; presentar; proporcionar; revelar; traicionar; transmitir; traspasar
aanreiken alcanzar dar; entregar; hacer entrega; ofertar; ofrecer; presentar; presentar una petición; proporcionar; transmitir; traspasar
achteropkomen alcanzar
behalen alcanzar; ganar; obtener; triunfar
bereiken acercarse; alcanzar; allegarse; calar; llegar a; lograr; obtener; penetrar
beroeren adoptar; alcanzar; azotar; batir; comer un peón; conmover; dar golpes; emocionar; encontrar; golpear; mover; pegar; revolver; tener suerte; tomar agitar; batir; despachar; ir a pie; manejar; maniobrar; moverse; poner en movimiento; remover; remover un líquido; revolver
binnenbrengen alcanzar; ganar; obtener; recoger
binnenhalen alcanzar; ganar; obtener; recoger acoger; recibir
brengen acompañar; alcanzar; apasionar; traer; transportar; trasladar acompañar; entregar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; mandar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer
doordringen acercarse; alcanzar; allegarse; calar; llegar a; lograr; obtener; penetrar acceder; adentrar; caer en; caerse; derrumbarse; entrar; entrar de paso; entrar en; filtrarse; penetrar; perforar; perforarse
gebukt gaan onder alcanzar; llevar; sufrir
geraken acercarse; alcanzar; allegarse; apearse; llegar acabar; ir a parar; llegar; resultar; salir; venir a parar
geven alcanzar administrar; administrar medicamentos; ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; hacer entrega; obsequiar con; ofertar; ofrecer; otorgar; perdonar; preferir; presentar; presentar una petición; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; suministrar; transmitir; traspasar; verter
inhalen alcanzar; recuperar adelantar; compensar; dar alcance a; pasar; recoger; recuperar
inlopen alcanzar; recuperar caer en la trampa; ir a ver; pasar a ver; pasar por; visitar
komen tot alcanzar; llegar a
langs brengen acompañar; alcanzar; apasionar; traer; transportar; trasladar
meebrengen acompañar; alcanzar; apasionar; traer; transportar; trasladar
penetreren in acercarse; alcanzar; allegarse; calar; llegar a; lograr; obtener; penetrar
raken adoptar; alcanzar; azotar; batir; comer un peón; conmover; dar golpes; emocionar; encontrar; golpear; mover; pegar; revolver; tener suerte; tomar adoptar; afectar; concenir; conmover; emocionar; influenciar; influir en; ir a parar en; llegar a; mover; referirse a; revolver; tener que ver con; tener suerte; tocar
reiken alcanzar; llegar a
terecht komen acercarse; alcanzar; allegarse; apearse; llegar
torsen alcanzar; llevar; sufrir cargar
treffen adoptar; alcanzar; azotar; batir; comer un peón; conmover; dar golpes; emocionar; encontrar; golpear; mover; pegar; revolver; tener suerte; tomar adoptar; afectar; conmover; emocionar; encontrarse; encontrarse con; influenciar; influir en; ir a parar en; juntarse; llegar a; mover; quedarse; reunirse; revolver; tener que ver con; tener suerte; tropezarse con; verse
verkrijgen alcanzar; ganar; obtener; triunfar adquirir; adueñarse de; apoderarse de; aprobar; apropiarse; buscar; captar; cobrar; comprar; conseguir; ganar; mercar; obtener; recibir
winnen alcanzar; ganar; obtener; triunfar ganar; salir triunfante; salir victorioso; triunfar; vencer

Synoniemen voor "alcanzar":


Wiktionary: alcanzar

alcanzar
verb
  1. een diploma of certificaat verwerven
  2. te controleren vertalingen

Cross Translation:
FromToVia
alcanzar grijpen; vatten erfassen — (transitiv) ergreifen, mitreißen
alcanzar bereiken erreichen — zu jemandem oder zu etwas hingelangen
alcanzar pakken erwischen — jemanden oder etwas in die Hand, in die Gewalt, zu fassen bekommen, festhalten
alcanzar halen erwischen — jemanden oder etwas (gerade noch rechtzeitig) erreichen
alcanzar resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op aboutirtoucher par un bout.
alcanzar halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
alcanzar buitmaken; behalen; verkrijgen; verwerven; deelachtig worden; krijgen obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer.

Verwante vertalingen van alcanzar