Spaans

Uitgebreide vertaling voor incluir (Spaans) in het Nederlands

incluir:

incluir werkwoord

  1. incluir (añadir; adjuntar; ampliar; )
    toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; bijdoen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijsluiten werkwoord
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • erbij voegen werkwoord (voeg erbij, voegt erbij, voegde erbij, voegden erbij, erbij gevoegd)
    • bijdoen werkwoord (doe bij, doet bij, deed bij, deden bij, bijgedaan)
  2. incluir (abarcar; contener; cubrir; )
    omvatten
    • omvatten werkwoord (omvat, omvatte, omvatten, omvat)
  3. incluir (abarcar; acompañar; adjuntar; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten werkwoord (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten werkwoord
  4. incluir (añadir; agregar; contar; contar también)
    toevoegen; erbij tellen; erbij optellen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • erbij tellen werkwoord (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • erbij optellen werkwoord (tel erbij op, telt erbij op, telde erbij op, telden erbij op, erbij opgeteld)
  5. incluir (tomar en cuenta; contar; tener en cuenta; contar también)
    meerekenen; meetellen
    • meerekenen werkwoord (reken mee, rekent mee, rekende mee, rekenden mee, meegerekend)
    • meetellen werkwoord (tel mee, telt mee, telde mee, telden mee, meegeteld)
  6. incluir (rodear; ceñir; cercar; encerrar; acorralar)
    omsingelen; omsluiten; insluiten
    • omsingelen werkwoord (omsingel, omsingelt, omsingelde, omsingelden, omsingeld)
    • omsluiten werkwoord (omsluit, omsloot, omsloten, omsloten)
    • insluiten werkwoord (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
  7. incluir (limitar; restringir; contener; )
    beperken; inkapselen; limiteren; inperken; indammen
    • beperken werkwoord (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • inkapselen werkwoord (kapsel in, kapselt in, kapselde in, kapselden in, ingekapseld)
    • limiteren werkwoord (limiteer, limiteert, limiteerde, limiteerden, gelimiteerd)
    • inperken werkwoord (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)
    • indammen werkwoord (dam in, damt in, damde in, damden in, ingedamd)
  8. incluir (sumar; adjuntar; añadir; agregar; enumerar)
    optellen; bijtellen; erbij tellen; bijrekenen
    • optellen werkwoord (tel op, telt op, telde op, telden op, opgeteld)
    • bijtellen werkwoord (tel bij, telt bij, telde bij, telden bij, bijgeteld)
    • erbij tellen werkwoord (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • bijrekenen werkwoord (reken bij, rekent bij, rekende bij, rekenden bij, bijgerekend)
  9. incluir (abarcar; contener; envolver; englobar)
    omspannen; met handen omvatten
  10. incluir (tomar en cuenta; contar; tener en cuenta)
    meeberekenen
    • meeberekenen werkwoord (bereken mee, berekent mee, berekende mee, berekenden mee, meeberekend)

Conjugations for incluir:

presente
  1. incluyo
  2. incluyes
  3. incluye
  4. incluimos
  5. incluís
  6. incluyen
imperfecto
  1. incluía
  2. incluías
  3. incluía
  4. incluíamos
  5. incluíais
  6. incluían
indefinido
  1. incluí
  2. incluiste
  3. incluyó
  4. incluimos
  5. incluisteis
  6. incluyeron
fut. de ind.
  1. incluiré
  2. incluirás
  3. incluirá
  4. incluiremos
  5. incluiréis
  6. incluirán
condic.
  1. incluiría
  2. incluirías
  3. incluiría
  4. incluiríamos
  5. incluiríais
  6. incluirían
pres. de subj.
  1. que incluya
  2. que incluyas
  3. que incluya
  4. que incluyamos
  5. que incluyáis
  6. que incluyan
imp. de subj.
  1. que incluyera
  2. que incluyeras
  3. que incluyera
  4. que incluyéramos
  5. que incluyerais
  6. que incluyeran
miscelánea
  1. ¡incluye!
  2. ¡incluid!
  3. ¡no incluyas!
  4. ¡no incluyáis!
  5. incluido
  6. incluyendo
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

incluir

  1. incluir (empaquetar)
    bundelen
    • bundelen werkwoord (bundel, bundelt, bundelde, bundelden, gebundeld)

Vertaal Matrix voor incluir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beperken dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
bijvoegen añadir; incorporar
indammen contrarrestar; ir en contra de
toevoegen añadir; incorporar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beperken acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir acorralar; acotar; apear; atenuar; cercar; cercenar; cerrar; colocar; depositar; derrocar; deslindar; destituir; destronar; encerrar; estafar; limitar; recortar; reducir; reducirse; restringir; vallar
bijdoen acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
bijrekenen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar
bijsluiten abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir
bijtellen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar
bijvoegen abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir adjuntar; agregar; añadir
bundelen empaquetar; incluir agrupar; reunir; unir
erbij optellen agregar; añadir; contar; contar también; incluir
erbij tellen adjuntar; agregar; añadir; contar; contar también; enumerar; incluir; sumar
erbij voegen acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
indammen acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir cerrar con un dique; construir un dique alrededor de; poner diques a; rodear de un dique
inkapselen acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir encapsular; encintar
inperken acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir atenuar; limitar; recortar; reducir; reducirse; truncar
insluiten abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; cercar; ceñir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir; rodear insertar
limiteren acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir
meeberekenen contar; incluir; tener en cuenta; tomar en cuenta
meerekenen contar; contar también; incluir; tener en cuenta; tomar en cuenta contar; contar también; tener en cuenta
meetellen contar; contar también; incluir; tener en cuenta; tomar en cuenta contar; contar también; tener en cuenta
met handen omvatten abarcar; contener; englobar; envolver; incluir
omsingelen acorralar; cercar; ceñir; encerrar; incluir; rodear cercar; rodear
omsluiten acorralar; cercar; ceñir; encerrar; incluir; rodear cercar; rodear
omspannen abarcar; contener; englobar; envolver; incluir apretar; ceñir
omvatten abarcar; acorralar; ceñir; comprender; comprimir; contener; contornear; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir
optellen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar sumar verticalmente
toevoegen abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; añadir; comprimir; contar; contar también; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir adjuntar; agregar; anexar; apostar; añadir; completar; insertar; sumar; suplir el déficit
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
inkapselen encapsular

Synoniemen voor "incluir":


Wiktionary: incluir

incluir
verb
  1. iets bijvoegen

Cross Translation:
FromToVia
incluir bevatten comprendre — Contenir en soi

Verwante vertalingen van incluir