Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
picar:
- eten; bikken; naar binnen werken; steken; prikken; steken geven; snijden; afsnijden; aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen; doorsteken; erdoor steken; kittelen; kietelen; kriebelen; afbedelen; kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen; kerven; een inkeping maken; kepen; inkerven; inkepen; aanvreten; aanbijten; invreten; inbijten; kartelen; kartels krijgen; wegbikken; afbikken; inetsen
- happen in; toehappen
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor picar (Spaans) in het Nederlands
picar:
-
picar (comer con gusto; comer; saborear; disfrutar comiendo; mandarse un ...; desplegar; morfar; desincrustar)
eten; bikken; naar binnen werken-
naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
picar
-
picar (cortar; dar un navajazo; pinchar)
-
picar (provocar; desafiar; incitar; estimular; jorobar; animar; suscitar; afrontar; pinchar; instigar; chancear; causar; atormentar; importunar; hostigar; encrespar; soliviantar; escarabajear; dar motivo para)
aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen-
aanleiding geven tot werkwoord (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
-
-
picar (perforar)
-
picar (cosquillear; dar picazón; hacer cosquillas; hormiguear)
-
picar (cosquillear; hacer cosquillas; hormiguear; dar picazón)
-
picar (mangar; coger; pegar; robar; arrancar; pulir; hurtar; escamotear; piratear)
-
picar (cortar arboles; recortar; peinarse; talar; derribar; tajar; dar golpes; dar hachazos)
-
picar (hacer una incisión; entallar; hacer un corte en madera)
-
picar (pinchar)
-
picar (corroer; atracarse; comerse)
-
picar (dentellar; hacer muescas en; escoplear)
-
picar (escodar; descafilar)
-
picar (morder)
Conjugations for picar:
presente
- pico
- picas
- pica
- picamos
- picáis
- pican
imperfecto
- picaba
- picabas
- picaba
- picábamos
- picabais
- picaban
indefinido
- piqué
- picaste
- picó
- picamos
- picasteis
- picaron
fut. de ind.
- picaré
- picarás
- picará
- picaremos
- picaréis
- picarán
condic.
- picaría
- picarías
- picaría
- picaríamos
- picaríais
- picarían
pres. de subj.
- que pique
- que piques
- que pique
- que piquemos
- que piquéis
- que piquen
imp. de subj.
- que picara
- que picaras
- que picara
- que picáramos
- que picarais
- que picaran
miscelánea
- ¡pica!
- ¡picad!
- ¡no piques!
- ¡no piquéis!
- picado
- picando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el picar (morder)
Vertaal Matrix voor picar:
Synoniemen voor "picar":
Wiktionary: picar
picar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• picar | → bijten | ↔ bite — to bite a baited hook or other lure |
• picar | → kriebelen; jeuken | ↔ itch — to feel the need to scratch |
• picar | → erdoor draaien | ↔ durchdrehen — (transitiv) Nahrung durch den Fleischwolf drehen |
• picar | → jeuken | ↔ jucken — einen unangenehmen, stechenden Reiz (meist auf der Haut) verursachen, den man durch Kratzen beseitigen möchte |
• picar | → snoepen | ↔ naschen — essen oder kosten (besonders Süßigkeiten) |
• picar | → jeuken; kriebelen; krieuwelen; wriemelen | ↔ démanger — Faire éprouver une démangeaison. |
• picar | → stikken; pikken; priemen; prikken; steken | ↔ piquer — Traductions à trier suivant le sens |
Computer vertaling door derden: