Spaans

Uitgebreide vertaling voor retroceder (Spaans) in het Nederlands

retroceder:

retroceder werkwoord

  1. retroceder (dimitir; retirarse; presentar la dimisión)
    ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken
  2. retroceder (dimitir; retirar; retirarse; dimitir del cargo; cesar)
    terugtrekken; aftreden; uittreden
    • terugtrekken werkwoord (trek terug, trekt terug, trok terug, trokken terug, teruggetrokken)
    • aftreden werkwoord (treed af, treedt af, trad af, traden af, afgetreden)
    • uittreden werkwoord (treed uit, treedt uit, trad uit, traden uit, uitgetreden)
  3. retroceder (retirarse)
    terugtreden; op de achtergrond treden
  4. retroceder (arredrarse; retirarse; echarse para atrás)
    terugdeinzen; achteruitgaan; terugschrikken; terugwijken; achteruitdeinzen
    • terugdeinzen werkwoord (deins terug, deinst terug, deinste terug, deinsten terug, teruggedeinst)
    • achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • terugschrikken werkwoord (schrik terug, schrikt terug, schrok terug, schrokken terug, teruggeschrokken)
    • terugwijken werkwoord (wijk terug, wijkt terug, week terug, weken terug, teruggeweken)
    • achteruitdeinzen werkwoord (deins achteruit, deinst achteruit, deinsde achteruit, deinsden achteruit, achteruitgedeinsd)
  5. retroceder (dar marcha atrás)
    terugkeren; retourneren
    • terugkeren werkwoord (keer terug, keert terug, keerde terug, keerden terug, teruggekeerd)
    • retourneren werkwoord (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)

Conjugations for retroceder:

presente
  1. retrocedo
  2. retrocedes
  3. retrocede
  4. retrocedemos
  5. retrocedéis
  6. retroceden
imperfecto
  1. retrocedía
  2. retrocedías
  3. retrocedía
  4. retrocedíamos
  5. retrocedíais
  6. retrocedían
indefinido
  1. retrocedí
  2. retrocediste
  3. retrocedió
  4. retrocedimos
  5. retrocedisteis
  6. retrocedieron
fut. de ind.
  1. retrocederé
  2. retrocederás
  3. retrocederá
  4. retrocederemos
  5. retrocederéis
  6. retrocederán
condic.
  1. retrocedería
  2. retrocederías
  3. retrocedería
  4. retrocederíamos
  5. retrocederíais
  6. retrocederían
pres. de subj.
  1. que retroceda
  2. que retrocedas
  3. que retroceda
  4. que retrocedamos
  5. que retrocedáis
  6. que retrocedan
imp. de subj.
  1. que retrocediera
  2. que retrocedieras
  3. que retrocediera
  4. que retrocediéramos
  5. que retrocedierais
  6. que retrocedieran
miscelánea
  1. ¡retrocede!
  2. ¡retroceded!
  3. ¡no retrocedas!
  4. ¡no retrocedáis!
  5. retrocedido
  6. retrocediendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor retroceder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan debilitarse; disminuir
aftreden dimisión; renuncia
terugkeren reapariciones; regresar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitdeinzen arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder
achteruitgaan arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder abreviar; ahorrar; arruinar; bajar; decaer; decrecer; degenerar; degenerarse; desaparecer; descender; disminuir; gastarse; llevarse; malograr; menguar; pasar; podrirse; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer
aftreden cesar; dimitir; dimitir del cargo; retirar; retirarse; retroceder
ontslag nemen dimitir; presentar la dimisión; retirarse; retroceder
op de achtergrond treden retirarse; retroceder
retourneren dar marcha atrás; retroceder dar la vuelta; devolver; reenviar; regresar; restituir
terugdeinzen arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder
terugkeren dar marcha atrás; retroceder dar la vuelta; regresar; revertir
terugschrikken arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder
terugtreden retirarse; retroceder
terugtrekken cesar; dimitir; dimitir del cargo; retirar; retirarse; retroceder
terugwijken arredrarse; echarse para atrás; retirarse; retroceder
uittreden cesar; dimitir; dimitir del cargo; presentar la dimisión; retirar; retirarse; retroceder
zich terugtrekken dimitir; presentar la dimisión; retirarse; retroceder

Synoniemen voor "retroceder":

  • recular; recejar; cejar

Wiktionary: retroceder

retroceder
verb
  1. naar achteren gaan, achteruitlopen

Cross Translation:
FromToVia
retroceder achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken reculertirer ou pousser un objet en arrière.

Verwante vertalingen van retroceder