Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor oprimir (Spaans) in het Nederlands

oprimir:

oprimir werkwoord

  1. oprimir (abollar)
    butsen; indeuken; een deuk maken in
  2. oprimir (angustiar; inquietar)
    benauwen; beklemmen
    • benauwen werkwoord (benauw, benauwt, benauwde, benauwden, benauwd)
    • beklemmen werkwoord (beklem, beklemt, beklemde, beklemden, beklemd)
  3. oprimir (hundir; empujar; apretar; abollar)
    indrukken; induwen
    • indrukken werkwoord (druk in, drukt in, drukte in, drukten in, ingedrukt)
    • induwen werkwoord (duw in, duwt in, duwde in, duwden in, ingeduwd)
  4. oprimir (apretar; presionar; prensar; pesar sobre)
    persen
    • persen werkwoord (pers, perst, perste, persten, geperst)
  5. oprimir
    verdrukken
    • verdrukken werkwoord (verdruk, verdrukt, verdrukte, verdrukten, verdrukt)
  6. oprimir

Conjugations for oprimir:

presente
  1. oprimo
  2. oprimes
  3. oprime
  4. oprimimos
  5. oprimís
  6. oprimen
imperfecto
  1. oprimía
  2. oprimías
  3. oprimía
  4. oprimíamos
  5. oprimíais
  6. oprimían
indefinido
  1. oprimí
  2. oprimiste
  3. oprimió
  4. oprimimos
  5. oprimisteis
  6. oprimieron
fut. de ind.
  1. oprimiré
  2. oprimirás
  3. oprimirá
  4. oprimiremos
  5. oprimiréis
  6. oprimirán
condic.
  1. oprimiría
  2. oprimirías
  3. oprimiría
  4. oprimiríamos
  5. oprimiríais
  6. oprimirían
pres. de subj.
  1. que oprima
  2. que oprimas
  3. que oprima
  4. que oprimamos
  5. que oprimáis
  6. que opriman
imp. de subj.
  1. que oprimiera
  2. que oprimieras
  3. que oprimiera
  4. que oprimiéramos
  5. que oprimierais
  6. que oprimieran
miscelánea
  1. ¡oprime!
  2. ¡oprimid!
  3. ¡no oprimas!
  4. ¡no oprimáis!
  5. oprimido
  6. oprimiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor oprimir:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beklemmen angustiar; inquietar; oprimir
benauwen angustiar; inquietar; oprimir angustiar; atemorizar; darse miedo
butsen abollar; oprimir rebotar
een deuk maken in abollar; oprimir
indeuken abollar; oprimir
indrukken abollar; apretar; empujar; hundir; oprimir
induwen abollar; apretar; empujar; hundir; oprimir
naar beneden drukken oprimir
persen apretar; oprimir; pesar sobre; prensar; presionar estrujar; explotar; exprimir
verdrukken oprimir

Synoniemen voor "oprimir":


Wiktionary: oprimir

oprimir
verb
  1. een wens, verlangen, uiting of ontwikkeling eventueel met geweld tegengaan

Cross Translation:
FromToVia
oprimir beklemmen; benauwen beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken
oprimir onderdrukken oppress — keep down by force
oprimir drukken press — to apply pressure
oprimir benauwen opprimeraccabler par violence, par excès d’autorité.