Spaans

Uitgebreide vertaling voor refresco (Spaans) in het Nederlands

refresco:

refresco [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el refresco
    de frisdrank
  2. el refresco
    koeldrank
  3. el refresco (limonada)
    de limonade; limo
    • limonade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • limo [znw.] zelfstandig naamwoord
  4. el refresco (renovación; refrigerio)
    de verfrissing; de verkwikking; de laving; de lafenis
  5. el refresco (enfriamiento)
    de verkoeling; de afkoeling
  6. el refresco (renovación)
    de verversing
  7. el refresco (limonada; jarabe)
    de limonadesiroop

Vertaal Matrix voor refresco:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkoeling enfriamiento; refresco descenso de temperatura; enfriamiento
frisdrank refresco gaseosa
koeldrank refresco
lafenis refresco; refrigerio; renovación
laving refresco; refrigerio; renovación
limo limonada; refresco
limonade limonada; refresco
limonadesiroop jarabe; limonada; refresco jarabe
verfrissing refresco; refrigerio; renovación
verkoeling enfriamiento; refresco descenso de temperatura; enfriamiento
verkwikking refresco; refrigerio; renovación
verversing refresco; renovación

Verwante woorden van "refresco":


Synoniemen voor "refresco":


Wiktionary: refresco


Cross Translation:
FromToVia
refresco frisdrank; prik; limonade; priklimonade soda — sweet, carbonated drink
refresco frisdrank soda pop — sweetened, carbonated beverage
refresco drank; drankje boisson — Liquide servant à la réhydratation par la bouche, pour... (Sens général)
refresco frisdrank; prik; limonade; priklimonade soda — Boisson gazeuse

refrescar:

refrescar werkwoord

  1. refrescar (apagar la sed)
    stillen; lessen
    • stillen werkwoord (stil, stilt, stilde, stilden, gestild)
    • lessen werkwoord (les, lest, leste, lesten, gelest)
  2. refrescar (enfriarse; hundirse; refrigerar; )
    afkoelen; koel worden
    • afkoelen werkwoord (koel af, koelt af, koelde af, koelden af, afgekoeld)
    • koel worden werkwoord (word koel, wordt koel, werd koel, werden koel, koel geworden)
  3. refrescar (sanar; arreglarse un poco; darse un refrescón; )
    opfrissen; verfrissen; verkwikken; verkoelen; verlevendigen
    • opfrissen werkwoord (fris op, frist op, friste op, fristen op, opgefrist)
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
    • verkoelen werkwoord (verkoel, verkoelt, verkoelde, verkoelden, verkoeld)
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
  4. refrescar (darse un refrescón)
    verfrissen; verkwikken
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
  5. refrescar
    opfrissen; verlevendigen; verfrissen; verkwikken
    • opfrissen werkwoord (fris op, frist op, friste op, fristen op, opgefrist)
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
  6. refrescar
    verversen
    • verversen werkwoord (ververs, ververst, ververste, verversten, ververst)
  7. refrescar (animar; distraer; añadirse)
    opfleuren; fleurig maken
  8. refrescar (hacer de nuevo; repetir; actualizar; )
    overdoen; hernieuwen; opnieuw doen
    • overdoen werkwoord (overdoe, overdoet, overdeed, overdeden, overdaan)
    • hernieuwen werkwoord (hernieuw, hernieuwt, hernieuwde, hernieuwden, hernieuwd)
    • opnieuw doen werkwoord
  9. refrescar (restaurar; subsanar; renovar; )
    restaureren
    • restaureren werkwoord (restaureer, restaureert, restaureerde, restaureerden, gerestaureerd)
  10. refrescar (arreglarse un poco; darse un refrescón)

Conjugations for refrescar:

presente
  1. refresco
  2. refrescas
  3. refresca
  4. refrescamos
  5. refrescáis
  6. refrescan
imperfecto
  1. refrescaba
  2. refrescabas
  3. refrescaba
  4. refrescábamos
  5. refrescabais
  6. refrescaban
indefinido
  1. refresqué
  2. refrescaste
  3. refrescó
  4. refrescamos
  5. refrescasteis
  6. refrescaron
fut. de ind.
  1. refrescaré
  2. refrescarás
  3. refrescará
  4. refrescaremos
  5. refrescaréis
  6. refrescarán
condic.
  1. refrescaría
  2. refrescarías
  3. refrescaría
  4. refrescaríamos
  5. refrescaríais
  6. refrescarían
pres. de subj.
  1. que refresque
  2. que refresques
  3. que refresque
  4. que refresquemos
  5. que refresquéis
  6. que refresquen
imp. de subj.
  1. que refrescara
  2. que refrescaras
  3. que refrescara
  4. que refrescáramos
  5. que refrescarais
  6. que refrescaran
miscelánea
  1. ¡refresca!
  2. ¡refrescad!
  3. ¡no refresques!
  4. ¡no refresquéis!
  5. refrescado
  6. refrescando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor refrescar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkoelen enfriar; refrigerar
verkoelen enfriar; refrigerar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkoelen enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; ponerse frío; refrescar; refrigerar refrigerar
fleurig maken animar; añadirse; distraer; refrescar
hernieuwen actualizar; hacer de nuevo; innovar; modernizar; modificar; reformar; refrescar; rehacer; renovar; repetir actualizar; alzar; cambiar; florecer; innovar; levantar; modernizar; prosperar; reconocer; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar; reparar; restaurar; sanear
koel worden enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; ponerse frío; refrescar; refrigerar
lessen apagar la sed; refrescar consumir; disfrutar
opfleuren animar; añadirse; distraer; refrescar alegrar; animar; dearrollarse; desarrollar; florecer; prosperar
opfrissen amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar
opnieuw doen actualizar; hacer de nuevo; innovar; modernizar; modificar; reformar; refrescar; rehacer; renovar; repetir
overdoen actualizar; hacer de nuevo; innovar; modernizar; modificar; reformar; refrescar; rehacer; renovar; repetir
restaureren actualizar; adecentar; alzar; arreglar; cambiar; corregir; grabar; hospitalizar; innovar; mejorar; modernizar; ordenar; prosperar; reconocer; recuperarse; reformar; refrescar; rehabilitar; remendar; renovar; reorganizar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar; sanar; subsanar
stillen apagar la sed; refrescar restañar
verfrissen amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar
verkoelen amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar refrigerar
verkwikken amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar alegrar; animar
verlevendigen amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar animar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; inspirar
verversen refrescar
zich opfrissen arreglarse un poco; darse un refrescón; refrescar
zich opknappen arreglarse un poco; darse un refrescón; refrescar
zich verfrissen arreglarse un poco; darse un refrescón; refrescar

Synoniemen voor "refrescar":


Wiktionary: refrescar


Cross Translation:
FromToVia
refrescar verfrissen refresh — To renew or revitalize
refrescar laven désaltérerapaiser la soif.

Verwante vertalingen van refresco