Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- operar:
-
Wiktionary:
- operar → opereren
- operar → opereren, maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren, effect sorteren, uitwerking hebben, werken, uitwerken, ageren, bezig zijn, handelen, optreden, te werk gaan
Spaans
Uitgebreide vertaling voor operar (Spaans) in het Nederlands
operar:
Conjugations for operar:
presente
- opero
- operas
- opera
- operamos
- operáis
- operan
imperfecto
- operaba
- operabas
- operaba
- operábamos
- operabais
- operaban
indefinido
- operé
- operaste
- operó
- operamos
- operasteis
- operaron
fut. de ind.
- operaré
- operarás
- operará
- operaremos
- operaréis
- operarán
condic.
- operaría
- operarías
- operaría
- operaríamos
- operaríais
- operarían
pres. de subj.
- que opere
- que operes
- que opere
- que operemos
- que operéis
- que operen
imp. de subj.
- que operara
- que operaras
- que operara
- que operáramos
- que operarais
- que operaran
miscelánea
- ¡opera!
- ¡operad!
- ¡no operes!
- ¡no operéis!
- operado
- operando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor operar:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
serveren | servir; servir al mesa | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bedienen | atender; manejar; operar; servir | poner delante; ser útil; servir; servir en la mesa; valer |
knoppen bedienen | atender; manejar; operar; servir | |
serveren | atender; operar; servir | añadir; echar; escanchar; servir |
Synoniemen voor "operar":
Wiktionary: operar
operar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• operar | → opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |