Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
atender:
- verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets; zorgen; zorg dragen; verplegen; luisteren; aanhoren; toehoren; helpen; assisteren; ondersteunen; seconderen; bijstaan; bijspringen; weldoen; betalen; dokken; afrekenen; gehoorzamen; opletten; aandachtig luisteren; toeluisteren; bedienen; serveren; handreiken; knoppen bedienen; lonen; honoreren; belonen; bezoldigen; salariëren; iemand vervangen; ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren; uithoren; beantwoorden
- gevolg geven aan; gevolg; gehoor; klaarstaan
-
Wiktionary:
- atender → bedienen, behandelen, verzorgen
- atender → bekleden, beslaan, bezetten, bezig houden, in beslag nemen, bewonen, inwonen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor atender (Spaans) in het Nederlands
atender:
-
atender (cuidar de; cuidar; ocuparse de; atender a; ocuparse)
-
atender (encargarse; cuidar; ocuparse)
-
atender (asistir)
-
atender (escuchar)
-
atender (ayudar; asistir; ser de ayuda; servir; colaborar; cooperar; sostener)
-
atender (pagar; retribuir; recompensar; premiar; remunerar; admitir; gratificar)
-
atender (obedecer; seguir; escuchar; tener cuidado; cumplir; suceder; hacer caso; atender a)
-
atender (atender a; fijarse; escuchar; hacer caso; tener cuidado; poner atención; prestar atención a; prestar atención)
-
atender (servir; operar)
-
atender (asistir; contribuir; ayudar; servir; auxiliar; colaborar; secundar; cooperar; socorrer)
-
atender (manejar; operar; servir)
-
atender (pagar; retribuir; recompensar; remunerar; gratificar)
-
atender (abonar honorarios; gratificar; recompensar; pagar; satisfacer los deseos de una persona; devolver; compensar; admitir; premiar; reembolsar; retribuir; poner algo de su parte; remunerar)
-
atender (auxiliar; ayudar; asistir)
-
atender (interrogar; oír; enterarse; saber; ser de; entender; escuchar; comprender; cumplir con; dar; aprender; reconocer; acceder; examinar; encuestar; atender a; acceder a; deber de ser; tomar declaración a)
-
atender (contestar)
Conjugations for atender:
presente
- atiendo
- atiendas
- atienda
- atendamos
- atendáis
- atiendan
imperfecto
- atendaba
- atendabas
- atendaba
- atendábamos
- atendabais
- atendaban
indefinido
- atendé
- atendaste
- atendó
- atendamos
- atendasteis
- atendaron
fut. de ind.
- atendaré
- atendarás
- atendará
- atendaremos
- atendaréis
- atendarán
condic.
- atendaría
- atendarías
- atendaría
- atendaríamos
- atendaríais
- atendarían
pres. de subj.
- que atiende
- que atiendes
- que atiende
- que atendemos
- que atendéis
- que atienden
imp. de subj.
- que atendara
- que atendaras
- que atendara
- que atendáramos
- que atendarais
- que atendaran
miscelánea
- ¡atienda!
- ¡atendad!
- ¡no atiendes!
- ¡no atendéis!
- atendado
- atendando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el atender (cumplir)
-
el atender
Vertaal Matrix voor atender:
Synoniemen voor "atender":
Wiktionary: atender
atender
Cross Translation:
verb
-
eten en of drinken brengen in een horecagelegenheid
-
medisch verzorgen
-
(overgankelijk) erop toezien dat een persoon of een dier het nodige verkrijgt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• atender | → bekleden; beslaan; bezetten; bezig houden; in beslag nemen; bewonen; inwonen | ↔ occuper — Traductions à trier suivant le sens |
Computer vertaling door derden: