Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: realizado

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: realizado

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. realizado:
  2. realizar:
  3. realizarse:
  4. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor realizado (Spaans) in het Nederlands

realizado:

realizado bijvoeglijk naamwoord

  1. realizado (acabado; hecho; terminado; )
    gedaan; gereed; klaar; beëindigd; volbracht; af
  2. realizado (completo; terminado; listo; )
    voltooid; klaar; beëindigd; over; afgelopen; gereed; uit; gedaan; af; gepleegd; geëindigd; voorbij
  3. realizado (llevado a cabo; cumplido)
    uitgevoerd; verricht
  4. realizado (acabado; pasado; terminado; )
    voltooid; over; klaar; uit; afgelopen; geëindigd; gereed; voorbij; afgedaan; af
  5. realizado (ejecutado; cumplido; llevado a cabo; efectuado; celebrado)
    voltrokken
  6. realizado (elaborado; llevado a cabo; hecho realidad)
    gerealiseerd; verwezenlijkt; verwerkelijkt
  7. realizado (exportado; cumplido)
    uitgevoerd; geëxporteerd

Vertaal Matrix voor realizado:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgedaan acabado; completo; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; pronto; realizado; terminado
afgelopen acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado anterior; pasado; último
gedaan acabado; completo; concluido; efectuado; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; preparado; realizado; terminado; ultimado acabado; cocido
gereed acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado acabado; cocido; listo; preparado
klaar acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado claro; despejado; listo; preparado; sin nubes
voorbij acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado encima; expirado; pasado; por; sobre; transcurrido
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
af acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado abajo; hacia abajo; para abajo
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beëindigd acabado; completo; concluido; efectuado; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; preparado; realizado; terminado; ultimado expirado; pasado; transcurrido
gepleegd acabado; completo; concluido; efectuado; listo; llevado a cabo; preparado; realizado; terminado; ultimado
gerealiseerd elaborado; hecho realidad; llevado a cabo; realizado
geëindigd acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado
geëxporteerd cumplido; exportado; realizado
over acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado encima; por; por encima de; sobre
uit acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado anticuado; apagado; concluido; desde aquí; extinguido
uitgevoerd cumplido; exportado; llevado a cabo; realizado
verricht cumplido; llevado a cabo; realizado
verwerkelijkt elaborado; hecho realidad; llevado a cabo; realizado
verwezenlijkt elaborado; hecho realidad; llevado a cabo; realizado
volbracht acabado; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; realizado; terminado
voltooid acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado
voltrokken celebrado; cumplido; efectuado; ejecutado; llevado a cabo; realizado

Synoniemen voor "realizado":


Wiktionary: realizado

Cross Translation:
FromToVia
• realizado → voltrokken; voldane; voldaan ↔ accomplished — completed
• realizado → voldaan; voldane; voltrokken ↔ accompli — Fini, parfait

realizar:

realizar werkwoord

  1. realizar (hacer; hacer realizar; actuar; efectuar)
    doen; uitvoeren; verrichten; handelen; uitrichten
    • doen werkwoord (doe, doet, deed, deden, gedaan)
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
    • verrichten werkwoord (verricht, verrichtte, verrichtten, verricht)
    • handelen werkwoord (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • uitrichten werkwoord (richt uit, richtte uit, richtten uit, uitgericht)
  2. realizar (desarrollar; explotar; hacer realidad)
    realiseren; bewerkstelligen; verwezenlijken; verwerkelijken
    • realiseren werkwoord (realiseer, realiseert, realiseerde, realiseerden, gerealiseerd)
    • bewerkstelligen werkwoord (bewerkstellig, bewerkstelligt, bewerkstelligde, bewerkstelligden, bewerkstelligd)
    • verwezenlijken werkwoord (verwezenlijk, verwezenlijkt, verwezenlijkte, verwezenlijkten, verwezenlijkt)
    • verwerkelijken werkwoord (verwerkelijk, verwerkelijkt, verwerkelijkte, verwerkelijkten, verwerkelijkt)
  3. realizar (actuar; funcionar)
    presteren; een prestatie leveren
  4. realizar (ganar; componer; reparar; )
    tot stand brengen; voor elkaar krijgen
  5. realizar (dar muerte a; matar; terminar; )
    doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen
    • doden werkwoord (dood, doodt, doodde, doodden, gedood)
    • vermoorden werkwoord (vermoord, vermoordt, vermoordde, vermoordden, vermoord)
    • liquideren werkwoord (liquideer, liquideert, liquideerde, liquideerden, geliquideerd)
    • van kant maken werkwoord (maak van kant, maakt van kant, maakte van kant, maakten van kant, van kant gemaakt)
    • doodmaken werkwoord (maak dood, maakt dood, maakte dood, maakten dood, doodgemaakt)
    • afmaken werkwoord (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • doodslaan werkwoord (sla dood, slaat dood, sloeg dood, sloegen dood, doodgeslagen)
    • ombrengen werkwoord (breng om, brengt om, bracht om, brachten om, omgebracht)
  6. realizar (cumplir; sustanciar; mostrar; probar; evidenciar)
    waarmaken
    • waarmaken werkwoord (maak waar, maakt waar, maakte waar, maakten waar, waargemaakt)
  7. realizar (efectuar; ejecutar)
    voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; klaarspelen; bedingen; fixen; lappen
    • bewerkstelligen werkwoord (bewerkstellig, bewerkstelligt, bewerkstelligde, bewerkstelligden, bewerkstelligd)
    • klaarspelen werkwoord (speel klaar, speelt klaar, speelde klaar, speelden klaar, klaargespeeld)
    • bedingen werkwoord (beding, bedingt, bedong, bedongen, bedongen)
    • fixen werkwoord
    • lappen werkwoord (lap, lapt, lapte, lapten, gelapt)
  8. realizar
    totstandbrengen
    • totstandbrengen werkwoord (breng totstand, brengt totstand, bracht totstand, brachten totstand, totstandgebracht)
  9. realizar (efectuar; terminar; finalizar; )
    beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • eindigen werkwoord (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • een einde maken aan werkwoord (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)

Conjugations for realizar:

presente
  1. realizo
  2. realizas
  3. realiza
  4. realizamos
  5. realizáis
  6. realizan
imperfecto
  1. realizaba
  2. realizabas
  3. realizaba
  4. realizábamos
  5. realizabais
  6. realizaban
indefinido
  1. realicé
  2. realizaste
  3. realizó
  4. realizamos
  5. realizasteis
  6. realizaron
fut. de ind.
  1. realizaré
  2. realizarás
  3. realizará
  4. realizaremos
  5. realizaréis
  6. realizarán
condic.
  1. realizaría
  2. realizarías
  3. realizaría
  4. realizaríamos
  5. realizaríais
  6. realizarían
pres. de subj.
  1. que realice
  2. que realices
  3. que realice
  4. que realicemos
  5. que realicéis
  6. que realicen
imp. de subj.
  1. que realizara
  2. que realizaras
  3. que realizara
  4. que realizáramos
  5. que realizarais
  6. que realizaran
miscelánea
  1. ¡realiza!
  2. ¡realizad!
  3. ¡no realices!
  4. ¡no realicéis!
  5. realizado
  6. realizando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor realizar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afmaken acabar; carnicería; degüello; matanza; terminar
afsluiten apagado; cerrar la tienda
beëindigen abolición; cancelación; cierre; liquidación
doden eliminar; matar
eindigen conclusión; finalización
handelen acción; procedimiento
lappen lienzos; retales
ophouden conclusión; finalización
stoppen obturar; parada; tapar
uitvoeren efectuación; ejecución; fase de ejecución; realización
van kant maken eliminar; matar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afmaken dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar acabar; asesinar; complementar; completar; dar fin a; eliminar; finalizar; liquidar; matar; terminar
afsluiten acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer apagar; atacar; bloquear; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cortar; cuadrar; desconectar; echar el cerrojo a; echar llave; finalizar; guardar; importar; pasar; poner bajo llave; salir; suceder; terminar
bedingen efectuar; ejecutar; realizar
bewerkstelligen desarrollar; efectuar; ejecutar; explotar; hacer realidad; realizar
beëindigen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer acabar; completar; dar fin a; disociar; finalizar; interrumpir; quebrar; romper; separar; terminar
doden dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar asesinar; matar
doen actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar
doodmaken dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
doodslaan dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
een einde maken aan acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar
een prestatie leveren actuar; funcionar; realizar
eindigen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer acabar; cruzar la meta; llegar; llegar al final; terminar; terminarse
fixen efectuar; ejecutar; realizar
handelen actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar comerciar; negociar; proceder; trabajar; traficar en; tratar en
klaarspelen efectuar; ejecutar; realizar apañárselas; arreglarse; arreglárselas; conseguir; hacérselas; ingeniárselas; lograr; manejárselas
lappen efectuar; ejecutar; realizar jugar a uno una mala pasada
liquideren dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar aniquilar; destruir; eliminar; extinguir; liquidar
ombrengen dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar abatir; asesinar; ejecutar; exterminar; hacer sentencia de muerte; matar; someter a ejecución forzosa
ophouden acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer abandonar; aminorar; anudarse; cesar; cortarse; dejar; dejar de; demorar; demorarse; desemprender; desenganchar; desentenderse; desistir de; desprenderse; desvincular; detener; empatar; excretar; extinguirse; ganar tiempo; hacer respetar; levantar; no ponerse; parar; pararse; poner freno a; prescendir de; quedar eliminado; renunciar a; retardar; retirarse; salir; salir de; soltar; sostener; suspender; terminar
presteren actuar; funcionar; realizar
realiseren desarrollar; explotar; hacer realidad; realizar calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer
stoppen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer abandonar; apagar; cerrar; cerrar herméticamente; dejar; dejar de; desconectar; desemprender; desenganchar; desentenderse; desprenderse; desvincular; detener; detenerse; empatar; enmasillar; estar inmóvil; estreñir; excretar; frenar; llenar con masilla; no seguir; ocultar; parar; pararse; prescendir de; quedar eliminado; quedarse en su lugar; quedarse quieto; renunciar a; retirarse; salir; salir de; soltar; suspender; tapar; tapar huecos; taponar; terminar; zurcir
tot stand brengen componer; confeccionar; ganar; plasmar; realizar; remendar; reparar
totstandbrengen realizar
uitrichten actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar
uitvoeren actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar ejecutar; exportar
van kant maken dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
vermoorden dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar abatir; asesinar; ejecutar; exterminar; hacer sentencia de muerte; matar; someter a ejecución forzosa
verrichten actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar
verwerkelijken desarrollar; explotar; hacer realidad; realizar
verwezenlijken desarrollar; explotar; hacer realidad; realizar
voor elkaar krijgen componer; confeccionar; efectuar; ejecutar; ganar; plasmar; realizar; remendar; reparar apañárselas; arreglarse; arreglárselas; conseguir; hacérselas; ingeniárselas; lograr; manejárselas
waarmaken cumplir; evidenciar; mostrar; probar; realizar; sustanciar

Synoniemen voor "realizar":


Wiktionary: realizar

realizar
verb
  1. afhandelen, voltrekken, ten uitvoer brengen
Cross Translation:
FromToVia
• realizar → volbrengen ↔ accomplish — to finish successfully
• realizar → doorgaan; aan de gang gaan met ↔ get on with — proceed with
• realizar → produceren; maken ↔ produce — to sponsor and present (a motion picture, etc)
• realizar → realiseren; bewerkstelligen ↔ realize — to make real
• realizar → realiseren ↔ realisieren — einen Plan verwirklichen, in die Tat umsetzen
• realizar → bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; uitvoeren; nakomen; naleven; verrichten; vervullen; voltrekken; doorvoeren; tot stand brengen; verwezenlijken ↔ réaliser — construire

realizarse:

realizarse werkwoord

  1. realizarse
    tot stand komen

Conjugations for realizarse:

presente
  1. me realizo
  2. te realizas
  3. se realiza
  4. nos realizamos
  5. os realizáis
  6. se realizan
imperfecto
  1. me realizaba
  2. te realizabas
  3. se realizaba
  4. nos realizábamos
  5. os realizabais
  6. se realizaban
indefinido
  1. me realicé
  2. te realizaste
  3. se realizó
  4. nos realizamos
  5. os realizasteis
  6. se realizaron
fut. de ind.
  1. me realizaré
  2. te realizarás
  3. se realizará
  4. nos realizaremos
  5. os realizaréis
  6. se realizarán
condic.
  1. me realizaría
  2. te realizarías
  3. se realizaría
  4. nos realizaríamos
  5. os realizaríais
  6. se realizarían
pres. de subj.
  1. que me realice
  2. que te realices
  3. que se realice
  4. que nos realicemos
  5. que os realicéis
  6. que se realicen
imp. de subj.
  1. que me realizara
  2. que te realizaras
  3. que se realizara
  4. que nos realizáramos
  5. que os realizarais
  6. que se realizaran
miscelánea
  1. ¡realízate!
  2. ¡realizaos!
  3. ¡no te realices!
  4. ¡no os realicéis!
  5. realizado
  6. realizándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor realizarse:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tot stand komen realizarse

Wiktionary: realizarse

realizarse
verb
  1. gebeuren, geschieden, plaatshebben

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van realizado







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1925 seconde
Page rendered in 1.0 seconds