Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- obligar:
-
Wiktionary:
- obligar → dwingen, noodzaken, opdringen, verplichten
- obligar → dwingen, afdwingen, overweldigen, brengen, doen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor obligar (Spaans) in het Nederlands
obligar:
-
obligar (extorcer; forzar)
-
obligar (agraviar; forzar; machacar; infringir; forzarse; ordenar; acometer; compeler)
-
obligar (ordenar; prescribir; disponer; decretar; mandar; dictar)
-
obligar (forzar; coaccionar; compeler)
noodzaken tot-
noodzaken tot werkwoord (noodzaak tot, noodzaakt tot, noodzaakte tot, noodzaakten tot, genoodzaakt tot)
-
-
obligar (decretar; mandar; encargar; encomendar; ordenar; dar orden de)
opdragen; decreteren; bevelen; verordenen; verordonneren; gelasten; gebieden; commanderen-
verordonneren werkwoord (verordonneer, verordonneert, verordonneerde, verordonneerden, verordonneerd)
-
obligar
Conjugations for obligar:
presente
- obligo
- obligas
- obliga
- obligamos
- obligáis
- obligan
imperfecto
- obligaba
- obligabas
- obligaba
- obligábamos
- obligabais
- obligaban
indefinido
- obligué
- obligaste
- obligó
- obligamos
- obligasteis
- obligaron
fut. de ind.
- obligaré
- obligarás
- obligará
- obligaremos
- obligaréis
- obligarán
condic.
- obligaría
- obligarías
- obligaría
- obligaríamos
- obligaríais
- obligarían
pres. de subj.
- que obligue
- que obligues
- que obligue
- que obliguemos
- que obliguéis
- que obliguen
imp. de subj.
- que obligara
- que obligaras
- que obligara
- que obligáramos
- que obligarais
- que obligaran
miscelánea
- ¡obliga!
- ¡obligad!
- ¡no obligues!
- ¡no obliguéis!
- obligado
- obligando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor obligar:
Synoniemen voor "obligar":
Wiktionary: obligar
obligar
Cross Translation:
verb
-
iemand tegen zijn wil iets opleggen
-
dwingen, verplichten
-
intr|nld dringend zich in een bepaalde richting begeven
-
tot regel maken dat iets moet
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• obligar | → dwingen | ↔ compel — force, constrain or coerce |
• obligar | → afdwingen | ↔ compel — exact by force |
• obligar | → overweldigen; dwingen | ↔ force — compel (someone to do something) |
• obligar | → brengen; doen | ↔ make — to force to do |
• obligar | → dwingen | ↔ zwingen — mit Gewalt zu etwas bringen |