Spaans

Uitgebreide vertaling voor maña (Spaans) in het Nederlands

manía:

manía [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la manía (obsesión)
    de manie; overdreven voorliefde
  2. la manía (capricho; humor; mal humor)
    de luim; de kuur; de gril; de nuk; de bui
    • luim [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kuur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gril [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • nuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bui [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. la manía (obsesión; moda)
    pathologische opgewondenheid; de manie
  4. la manía (moda; obsesión)
    de rage
    • rage [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. la manía (tic)
    de rarigheid; de tic; het aanwensel
    • rarigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • tic [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aanwensel [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor manía:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwensel manía; tic
bui capricho; humor; mal humor; manía aguacero; chaparrón; chubasco; estado de ánimo; estado emocional; gota fría; humor; lluvia torrencial; racha de viento; ráfaga de viento; ventolera; viento racheado
gril capricho; humor; mal humor; manía
kuur capricho; humor; mal humor; manía
luim capricho; humor; mal humor; manía capricho
manie manía; moda; obsesión
nuk capricho; humor; mal humor; manía
overdreven voorliefde manía; obsesión
pathologische opgewondenheid manía; moda; obsesión
rage manía; moda; obsesión
rarigheid manía; tic curiosidad; excentricidad; extravagancia; particularidad; peculiaridad; rareza; singularidad
tic manía; tic

Verwante woorden van "manía":

  • manías

Synoniemen voor "manía":


Wiktionary: manía

manía
noun
  1. iets dat op zeker ogenblik sterk in de mode is
  2. onbedwingbare drang, verslaving

Cross Translation:
FromToVia
manía razernij frenzy — state of wild activity or panic
manía manie mania — violent derangement
manía manie mania — excessive desire
manía manie; rage; verslaafdheid; verslaving; addictie lubiecaprice extravagant.
manía manie manie — médecine|fr folie qui n’est pas complet comme la démence et qui se manifeste par des accès intermittents.
manía manie; rage; verslaafdheid; verslaving; addictie tocade — variante de|toquade|fr.
manía manie; rage; verslaafdheid; verslaving; addictie toquadeengouement, manie, singularité.

maña:

maña [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la maña (truco; treta)
    het kunstje; het foefje; de truc; de kneep; het kneepje; het maniertje
    • kunstje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • foefje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • truc [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kneep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kneepje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • maniertje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor maña:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
foefje maña; treta; truco
kneep maña; treta; truco habilidad; pellizco; saber; truco
kneepje maña; treta; truco
kunstje maña; treta; truco agilidad; aptitud; arte; artes; ciencia; comodidad; manija; pericia; presteza; truco
maniertje maña; treta; truco
truc maña; treta; truco agilidad; aptitud; ardid; arte; artes; artimaña; ciencia; comodidad; estratagema; habilidad; manija; pericia; presteza; saber; trampa; treta; trucaje; truco

Verwante woorden van "maña":

  • mañas

Synoniemen voor "maña":


Wiktionary: maña

maña
noun
  1. een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken

Cross Translation:
FromToVia
maña bekwaamheid; vaardigheid skill — capacity to do something well
maña macht; vermogen habilité — rare|fr droit|fr résultat de l’habilitation, aptitude.

maña vorm van manar:

manar werkwoord

  1. manar (surgir)
    opwellen; in het hoofd opkomen

Conjugations for manar:

presente
  1. mano
  2. manas
  3. mana
  4. manamos
  5. manáis
  6. manan
imperfecto
  1. manaba
  2. manabas
  3. manaba
  4. manábamos
  5. manabais
  6. manaban
indefinido
  1. mané
  2. manaste
  3. manó
  4. manamos
  5. manasteis
  6. manaron
fut. de ind.
  1. manaré
  2. manarás
  3. manará
  4. manaremos
  5. manaréis
  6. manarán
condic.
  1. manaría
  2. manarías
  3. manaría
  4. manaríamos
  5. manaríais
  6. manarían
pres. de subj.
  1. que mane
  2. que manes
  3. que mane
  4. que manemos
  5. que manéis
  6. que manen
imp. de subj.
  1. que manara
  2. que manaras
  3. que manara
  4. que manáramos
  5. que manarais
  6. que manaran
miscelánea
  1. ¡mana!
  2. ¡manad!
  3. ¡no manes!
  4. ¡no manéis!
  5. manado
  6. manando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor manar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opwellen brote
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in het hoofd opkomen manar; surgir
opwellen manar; surgir borbollar; borbotear; bullir

Synoniemen voor "manar":


Wiktionary: manar

manar
verb
  1. zacht stromen

Cross Translation:
FromToVia
manar duiken; onderduiken; zinken; in de afgrond storten; lopen; stromen; vlieten; vloeien couler — Traductions à trier suivant le sens