Apurar: vertaling Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

apurar:
- leegmaken; opdrinken; ledigen; uitdrinken; leegdrinken; opzetten; opjutten; iemand opstoken
Wiktionary:
- apurar → opteren, zuiveren
- apurar → snellen, drummen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor apurar (Spaans) in het Nederlands

apurar:

apurar werkwoord

apurar (vaciar; acabar; terminar; ultimar)
leegmaken; opdrinken; ledigen; uitdrinken; leegdrinken
- leegmaken werkwoord (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
- opdrinken werkwoord (drink op, drinkt op, dronk op, dronken op, opgedronken)
- ledigen werkwoord (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
- uitdrinken werkwoord (drink uit, drinkt uit, dronk uit, dronken uit, uitgedronken)
- leegdrinken werkwoord (drink leeg, drinkt leeg, dronk leeg, dronken leeg, leeggedronken)
apurar (incitar; animar; agobiar)
opzetten; opjutten; iemand opstoken
- opzetten werkwoord (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
- opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
- iemand opstoken werkwoord

Conjugations for apurar:

presente

apuro
apuras
apura
apuramos
apuráis
apuran

imperfecto

apuraba
apurabas
apuraba
apurábamos
apurabais
apuraban

indefinido

apuré
apuraste
apuró
apuramos
apurasteis
apuraron

fut. de ind.

apuraré
apurarás
apurará
apuraremos
apuraréis
apurarán

condic.

apuraría
apurarías
apuraría
apuraríamos
apuraríais
apurarían

pres. de subj.

que apure
que apures
que apure
que apuremos
que apuréis
que apuren

imp. de subj.

que apurara
que apuraras
que apurara
que apuráramos
que apurarais
que apuraran

miscelánea

¡apura!
¡apurad!
¡no apures!
¡no apuréis!
apurado
apurando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor apurar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
leegmaken		vaciar
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
iemand opstoken	agobiar; animar; apurar; incitar
ledigen	acabar; apurar; terminar; ultimar; vaciar	beberse; dejar vacío; desocupar; despejar; terminar; vaciar
leegdrinken	acabar; apurar; terminar; ultimar; vaciar
leegmaken	acabar; apurar; terminar; ultimar; vaciar	beberse; dejar vacío; desocupar; despejar; terminar; vaciar
opdrinken	acabar; apurar; terminar; ultimar; vaciar
opjutten	agobiar; animar; apurar; incitar	aguijonear; animar; apoyar; apresurar; atizar; avivar; calzar; empujar; encender; engendrar; estimular; excitar; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; poner en pie; promocionar; provocar; sembrar discordia; soportar; sostener; sujetar; suscitar
opzetten	agobiar; animar; apurar; incitar	aumentar; crecer; disecar; engrandecer; subir; surgir
uitdrinken	acabar; apurar; terminar; ultimar; vaciar

Synoniemen voor "apurar":

abrumar; agobiar; oprimir; atosigar; angustiar; ahogar; hastiar; cansar; azorar; confundir
acabar; terminar; consumir; rematar; arruinar; matar; finalizar; concluir; zanjar; destruir
achuchar; azuzar; apretujar; instigar; abrazar; provocar; manosear; apresurar; incitar
acuciar; apremiar; urgir; espolear; estimular; excitar
embarazar; cohibir; inhibir; turbar; avergonzar; aturdir; desconcertar; cortar
empachar

Wiktionary: apurar

apurar

verb

verteren, geheel opmaken
- opteren → acabar; apurar; consumir
van verontreinigingen ontdoen
- zuiveren → purificar; limpiar; depurar; apurar; acendrar

Cross Translation:

From	To	Via
• apurar	→ snellen; drummen	↔ bundle — intransitive: to hurry

Computer vertaling door derden: