Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
llegar:
- aankomen; arriveren; finishen; eindigen; beëindigen; afsluiten; ophouden; stoppen; een einde maken aan; betreden; binnenkomen; ingaan; binnentreden; binnengaan; binnenstappen; binnenlopen; terecht komen; geraken; terechtkomen; verzeilen; belanden; landen; neerkomen; op de grond komen; uitkrijgen; uithebben
-
Wiktionary:
- llegar → aankomen
- llegar → arriveren, aankomen, bereiken, aanspreken, aandragen, overkomen, doorkomen, klaarspelen, slagen, slagen voor, aan de hand zijn, gebeuren, geschieden, voorkomen, voorvallen, aanbelanden, aanlanden, terechtkomen, halen, inslaan, raken, teisteren, treffen, behalen, inhalen, reiken tot
Spaans
Uitgebreide vertaling voor llegar (Spaans) in het Nederlands
llegar:
-
llegar (venir; hacer su entrada; acceder; entrar; entrar en; aproximarse; acercarse)
-
llegar (cruzar la meta)
-
llegar (efectuar; terminar; finalizar; acabar de; parar; completar; poner término a una; concluir; poner fin a; acabar; acabar con una; encontrarse en la recta final; ultimar; llegar al fin; realizar; decidir; detenerse; expirar; extinguirse; dar fin a una; vencer; dar fin a; decidirse a; poner fin a una; poner término a)
beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan-
een einde maken aan werkwoord (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
llegar (entrar; meterse; entrar en; hacer su entrada; pasar a; caer en; acceder)
-
llegar (alcanzar; allegarse; apearse; acercarse)
-
llegar (ir a parar; venir a parar; salir; acabar; resultar)
-
llegar (arribar)
-
llegar (tener acabado; acabar; terminar; quitarse; tener listo; haber terminado; terminar de leer)
-
llegar (terminar de leer; acabar; terminar; finalizar; tener acabado; haber terminado; leer hasta el fin)
Conjugations for llegar:
presente
- llego
- llegas
- llega
- llegamos
- llegáis
- llegan
imperfecto
- llegaba
- llegabas
- llegaba
- llegábamos
- llegabais
- llegaban
indefinido
- llegué
- llegaste
- llegó
- llegamos
- llegasteis
- llegaron
fut. de ind.
- llegaré
- llegarás
- llegará
- llegaremos
- llegaréis
- llegarán
condic.
- llegaría
- llegarías
- llegaría
- llegaríamos
- llegaríais
- llegarían
pres. de subj.
- que llegue
- que llegues
- que llegue
- que lleguemos
- que lleguéis
- que lleguen
imp. de subj.
- que llegara
- que llegaras
- que llegara
- que llegáramos
- que llegarais
- que llegaran
miscelánea
- ¡llega!
- ¡llegad!
- ¡no llegues!
- ¡no lleguéis!
- llegado
- llegando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor llegar:
Synoniemen voor "llegar":
Wiktionary: llegar
llegar
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• llegar | → arriveren; aankomen; bereiken | ↔ arrive — to reach |
• llegar | → aankomen; arriveren; bereiken | ↔ arrive — to get to a certain place |
• llegar | → aankomen | ↔ get — arrive at |
• llegar | → aanspreken; aandragen | ↔ ansprechen — die Aufmerksamkeit oder das Interesse von jemandem erwecken; den Geschmack von jemandem treffen |
• llegar | → aankomen; arriveren; bereiken; overkomen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; voorkomen; voorvallen; aanbelanden; aanlanden; terechtkomen | ↔ arriver — parvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur. |
• llegar | → halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot | ↔ parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général) |