Spaans

Uitgebreide vertaling voor disputar (Spaans) in het Nederlands

disputar:

disputar werkwoord

  1. disputar (altercar; discutir; pelear; regañar)
    ruziën; ruzie maken; twisten; krakelen; kiften; kijven
    • ruziën werkwoord (ruzie, ruziet, ruziede, ruzieden, geruzied)
    • ruzie maken werkwoord (maak ruzie, maakt ruzie, maakte ruzie, maakten ruzie, ruzie gemaakt)
    • twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
    • krakelen werkwoord
    • kiften werkwoord (kift, kiftte, kiftten, gekift)
    • kijven werkwoord (kijf, kijft, keef, keven, gekeven)
  2. disputar (discutir; debatir)
    discussiëren; debatteren
  3. disputar (discutir; argumentar; rebatir; )
    twisten; disputeren; argumenteren; redetwisten
    • twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
    • disputeren werkwoord (disputeer, disputeert, disputeerde, disputeerden, gedisputeerd)
    • argumenteren werkwoord (argumenteer, argumenteert, argumenteerde, argumenteerden, geargumenteerd)
    • redetwisten werkwoord (redetwist, redetwistte, redetwistten, geredetwist)

Conjugations for disputar:

presente
  1. disputo
  2. disputas
  3. disputa
  4. disputamos
  5. disputáis
  6. disputan
imperfecto
  1. disputaba
  2. disputabas
  3. disputaba
  4. disputábamos
  5. disputabais
  6. disputaban
indefinido
  1. disputé
  2. disputaste
  3. disputó
  4. disputamos
  5. disputasteis
  6. disputaron
fut. de ind.
  1. disputaré
  2. disputarás
  3. disputará
  4. disputaremos
  5. disputaréis
  6. disputarán
condic.
  1. disputaría
  2. disputarías
  3. disputaría
  4. disputaríamos
  5. disputaríais
  6. disputarían
pres. de subj.
  1. que dispute
  2. que disputes
  3. que dispute
  4. que disputemos
  5. que disputéis
  6. que disputen
imp. de subj.
  1. que disputara
  2. que disputaras
  3. que disputara
  4. que disputáramos
  5. que disputarais
  6. que disputaran
miscelánea
  1. ¡disputa!
  2. ¡disputad!
  3. ¡no disputes!
  4. ¡no disputéis!
  5. disputado
  6. disputando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor disputar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ruzie maken discutir; pelearse; reñirse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
argumenteren argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar argumentar
debatteren debatir; discutir; disputar
discussiëren debatir; discutir; disputar
disputeren argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar
kiften altercar; discutir; disputar; pelear; regañar palotear
kijven altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
krakelen altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
redetwisten argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar
ruzie maken altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
ruziën altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
twisten altercar; argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; pelear; rebatir; regañar; replicar discutir; enroscarse; pelearse de palabra; pelotear; retorcerse; reñir; serpentear; torcerse

Synoniemen voor "disputar":


Wiktionary: disputar

disputar
verb
  1. een gesprek over een bepaald onderwerp voeren
  2. iemand iets ~ iemand het recht ergens toe trachten te ontzeggen
  3. intr|nld (wetenschappelijk) redetwisten
  4. woordenstrijd hebben
  5. intr|nld ruzie maken
  6. ruzie maken, een woordenstrijd hebben
  7. intr|nld luidruchtig ruzie maken
  8. (inergatief) ruzie maken.
  9. op gezochte, kleinzielige wijze afbrekende kritiek uitoefenen, kleingeestige aanmerkingen maken

Cross Translation:
FromToVia
disputar bedillen; haarkloven; het lastig maken; muggeziften; vitten chicaneruser de chicane.