Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- aburrido:
- aburrir:
-
Wiktionary:
- aburrido → duf, saai, vervelend
- aburrido → verveeld, saai, laf, mistroostig, naargeestig, somber, triestig, balorig, kregel, slechtgehumeurd, kregelig, gemelijk, akelig, naar, onaangenaam, verdrietelijk, vervelend, bars, honds, nors, nurks, onaardig, onvriendelijk, stuurs, zuur
- aburrir → ergeren
- aburrir → vervelen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor aburrido (Spaans) in het Nederlands
aburrido:
-
aburrido (soso; tedioso; insulso)
-
aburrido (estúpido; bobo; monótono; tedioso; tonto; lelo; imbécil; insípido; embotador)
saai; eentonig; suf; stom; afstompend; geestdodend-
saai bijvoeglijk naamwoord
-
eentonig bijvoeglijk naamwoord
-
suf bijvoeglijk naamwoord
-
stom bijvoeglijk naamwoord
-
afstompend bijvoeglijk naamwoord
-
geestdodend bijvoeglijk naamwoord
-
-
aburrido (pesado)
saai; vervelend; ellendig; afgezaagd; langdraadig; rot; langwijlig; lastig; melig-
saai bijvoeglijk naamwoord
-
vervelend bijvoeglijk naamwoord
-
ellendig bijvoeglijk naamwoord
-
afgezaagd bijvoeglijk naamwoord
-
langdraadig bijvoeglijk naamwoord
-
rot bijvoeglijk naamwoord
-
langwijlig bijvoeglijk naamwoord
-
lastig bijvoeglijk naamwoord
-
melig bijvoeglijk naamwoord
-
-
aburrido (de sarga)
-
aburrido
saai; langdradig; taai; zonder afleiding-
saai bijvoeglijk naamwoord
-
langdradig bijvoeglijk naamwoord
-
taai bijvoeglijk naamwoord
-
zonder afleiding bijvoeglijk naamwoord
-
-
aburrido (descontento; desanimado; irritado; decaído)
-
aburrido (flojo)
-
aburrido (desanimado; desganado)
Vertaal Matrix voor aburrido:
Synoniemen voor "aburrido":
Wiktionary: aburrido
aburrido
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aburrido | → verveeld | ↔ bored — suffering from boredom |
• aburrido | → saai | ↔ boring — inciting boredom |
• aburrido | → saai | ↔ dull — boring |
• aburrido | → laf; saai | ↔ langweilig — eintönig, uninteressant |
• aburrido | → mistroostig; naargeestig; somber; triestig; balorig; kregel; slechtgehumeurd; kregelig; gemelijk; akelig; naar; onaangenaam; verdrietelijk; vervelend; bars; honds; nors; nurks; onaardig; onvriendelijk; stuurs; zuur; saai | ↔ maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné. |
aburrir:
-
aburrir (cansar)
Conjugations for aburrir:
presente
- aburro
- aburres
- aburre
- aburrimos
- aburrís
- aburren
imperfecto
- aburría
- aburrías
- aburría
- aburríamos
- aburríais
- aburrían
indefinido
- aburrí
- aburriste
- aburrió
- aburrimos
- aburristeis
- aburrieron
fut. de ind.
- aburriré
- aburrirás
- aburrirá
- aburriremos
- aburriréis
- aburrirán
condic.
- aburriría
- aburrirías
- aburriría
- aburriríamos
- aburriríais
- aburrirían
pres. de subj.
- que aburra
- que aburras
- que aburra
- que aburramos
- que aburráis
- que aburran
imp. de subj.
- que aburriera
- que aburrieras
- que aburriera
- que aburriéramos
- que aburrierais
- que aburrieran
miscelánea
- ¡aburre!
- ¡aburrid!
- ¡no aburras!
- ¡no aburráis!
- aburrido
- aburriendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor aburrir:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vervelen | aburrir; cansar | enojar; fastidiar; irritar |