Spaans

Uitgebreide vertaling voor seleccionar (Spaans) in het Nederlands

seleccionar:

seleccionar werkwoord

  1. seleccionar
    kiezen; selecteren; uitzoeken; uitkiezen; uitpikken; selectie toepassen; schiften; ziften
    • kiezen werkwoord (kies, kiest, koos, kozen, gekozen)
    • selecteren werkwoord (selecteer, selecteert, selecteerde, selecteerden, geselecteerd)
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • uitkiezen werkwoord (kies uit, kiest uit, koos uit, kozen uit, uitgekozen)
    • uitpikken werkwoord (pik uit, pikt uit, pikte uit, pikten uit, uitgepikt)
    • selectie toepassen werkwoord (pas selectie toe, past selectie toe, paste selectie toe, pasten selectie toe, selectie toegepast)
    • schiften werkwoord (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • ziften werkwoord (zift, ziftte, ziftten, gezift)
  2. seleccionar
    selecteren
    • selecteren werkwoord (selecteer, selecteert, selecteerde, selecteerden, geselecteerd)
  3. seleccionar
  4. seleccionar (sortear; ordenar; clasificar)
    sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken; ordenen
    • sorteren werkwoord (sorteer, sorteert, sorteerde, sorteerden, gesorteerd)
    • rangeren werkwoord (rangeer, rangeert, rangeerde, rangeerden, gerangeerd)
    • schiften werkwoord (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • ordenen werkwoord (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
  5. seleccionar (clasificar; organizar; sistematizar; )
    ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren
    • ordenen werkwoord (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
    • indelen werkwoord (deel in, deelt in, deelde in, deelden in, ingedeeld)
    • groeperen werkwoord (groepeer, groepeert, groepeerde, groepeerden, gegroepeerd)
    • arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • systematiseren werkwoord (systematiseer, systematiseert, systematiseerde, systematiseerden, gesystematiseerd)
  6. seleccionar (excluir por sorteo; elegir; escoger; sortear; rifar)
    uitloten
    • uitloten werkwoord (loot uit, lootte uit, lootten uit, uitgeloot)

Conjugations for seleccionar:

presente
  1. selecciono
  2. seleccionas
  3. selecciona
  4. seleccionamos
  5. seleccionáis
  6. seleccionan
imperfecto
  1. seleccionaba
  2. seleccionabas
  3. seleccionaba
  4. seleccionábamos
  5. seleccionabais
  6. seleccionaban
indefinido
  1. seleccioné
  2. seleccionaste
  3. seleccionó
  4. seleccionamos
  5. seleccionasteis
  6. seleccionaron
fut. de ind.
  1. seleccionaré
  2. seleccionarás
  3. seleccionará
  4. seleccionaremos
  5. seleccionaréis
  6. seleccionarán
condic.
  1. seleccionaría
  2. seleccionarías
  3. seleccionaría
  4. seleccionaríamos
  5. seleccionaríais
  6. seleccionarían
pres. de subj.
  1. que seleccione
  2. que selecciones
  3. que seleccione
  4. que seleccionemos
  5. que seleccionéis
  6. que seleccionen
imp. de subj.
  1. que seleccionara
  2. que seleccionaras
  3. que seleccionara
  4. que seleccionáramos
  5. que seleccionarais
  6. que seleccionaran
miscelánea
  1. ¡selecciona!
  2. ¡seleccionad!
  3. ¡no selecciones!
  4. ¡no seleccionéis!
  5. seleccionado
  6. seleccionando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

seleccionar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el seleccionar
    uitzoeken; selecteren

Vertaal Matrix voor seleccionar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen sufragio; voto
ordenen arreglar; ordernar
selecteren seleccionar
uitzoeken seleccionar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangeren clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear arreglar; comenzar; construir; dirigir; erigir; establecer; estructurar; formar; fundar; iniciar; instrumentar; levantar; montar; organizar; orquestar; poner; poner en pie
groeperen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear agrupar
indelen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
kiezen seleccionar acordar; adaptar a; decidirse; elegir; emitir su voto; escoger; marcar; optar; votar
ordenen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear catalogar; poner orden
orderverzamelen seleccionar
rangeren clasificar; ordenar; seleccionar; sortear
schiften clasificar; ordenar; seleccionar; sortear agriarse; amargarse
selecteren seleccionar
selectie toepassen seleccionar elegir
sorteren clasificar; ordenar; seleccionar; sortear ordenar
systematiseren clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
uitkiezen seleccionar
uitloten elegir; escoger; excluir por sorteo; rifar; seleccionar; sortear
uitpikken seleccionar
uitzoeken clasificar; ordenar; seleccionar; sortear averiguar; descifrar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desmenuzar; destejer; investigar; resolver
ziften seleccionar filtrar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
sorteren ordenación
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen marcar

Synoniemen voor "seleccionar":


Wiktionary: seleccionar

seleccionar
verb
  1. orde in een verzameling aanbrengen door soort bij soort te leggen
  2. uit een aantal mogelijkheden één of meer selecteren

Cross Translation:
FromToVia
seleccionar uitkiezen select — to choose one or more elements from a set
seleccionar selecteren; uitkiezen sélectionnerchoisir (généralement le meilleur ou les meilleurs) parmi un groupe.
seleccionar sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften trierséparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.

Verwante vertalingen van seleccionar