Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: regresar

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: regresar

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. regresar:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor regresar (Spaans) in het Nederlands

regresar:

regresar werkwoord

  1. regresar (dar la vuelta)
    terugkomen; retourneren; omkeren; terugkeren
    • terugkomen werkwoord (kom terug, komt terug, kwam terug, kwamen terug, teruggekomen)
    • retourneren werkwoord (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
    • terugkeren werkwoord (keer terug, keert terug, keerde terug, keerden terug, teruggekeerd)
  2. regresar (dar la vuelta; volver; tornar)
    teruggaan; omkeren; keren
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
  3. regresar (volver; dar la vuelta; retornar)
    wederkeren; weerkeren
    • wederkeren werkwoord (keer weder, keert weder, keerde weder, keerden weder, wedergekeerd)
    • weerkeren werkwoord (keer weer, keert weer, keerde weer, keerden weer, weergekeerd)
  4. regresar (abreviar; disminuir; bajar; )
    declineren; afnemen; achteruitgaan; minder worden
    • declineren werkwoord (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • minder worden werkwoord (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
  5. regresar (rodar; girar; tornar; )
    draaien; wenden; zwenken
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • wenden werkwoord (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)
    • zwenken werkwoord (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)
  6. regresar (depositar; volver; suspender; )
    seponeren; afzien van rechtsvervolging
  7. regresar (retornar; hacer marcha atrás)
    terugrijden; terugreizen
    • terugrijden werkwoord (rijd terug, rijdt terug, reed terug, reden terug, teruggereden)
    • terugreizen werkwoord (reis terug, reist terug, reiste terug, reisten terug, teruggereist)

Conjugations for regresar:

presente
  1. regreso
  2. regresas
  3. regresa
  4. regresamos
  5. regresáis
  6. regresan
imperfecto
  1. regresaba
  2. regresabas
  3. regresaba
  4. regresábamos
  5. regresabais
  6. regresaban
indefinido
  1. regresé
  2. regresaste
  3. regresó
  4. regresamos
  5. regresasteis
  6. regresaron
fut. de ind.
  1. regresaré
  2. regresarás
  3. regresará
  4. regresaremos
  5. regresaréis
  6. regresarán
condic.
  1. regresaría
  2. regresarías
  3. regresaría
  4. regresaríamos
  5. regresaríais
  6. regresarían
pres. de subj.
  1. que regrese
  2. que regreses
  3. que regrese
  4. que regresemos
  5. que regreséis
  6. que regresen
imp. de subj.
  1. que regresara
  2. que regresaras
  3. que regresara
  4. que regresáramos
  5. que regresarais
  6. que regresaran
miscelánea
  1. ¡regresa!
  2. ¡regresad!
  3. ¡no regreses!
  4. ¡no regreséis!
  5. regresado
  6. regresando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

regresar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el regresar (reapariciones)
    de rentrees; terugkeren

Vertaal Matrix voor regresar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan debilitarse; disminuir
afnemen debilitarse; desempolvar; disminuir; limpiar; limpiar el polvo; quitar el polvo
declineren cambio; declinación
draaien girar
minder worden bajada; caída; descenso; disminución; reducción
rentrees reapariciones; regresar
terugkeren reapariciones; regresar
terugreizen regreso
zwenken girar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan abreviar; ahorrar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer arredrarse; arruinar; degenerar; degenerarse; echarse para atrás; gastarse; malograr; pasar; podrirse; retirarse; retroceder
afnemen abreviar; ahorrar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer alejarse; aminorar; atenuar; coger; decrecer; desempolvar; despolvar; despolvorear; disminuir; distanciar; expulsar; extirpar; hurtqr; ir a buscar; menguar; mermar; quitar; quitar el polvo de; recoger; reducir; reducirse; restringir; retirar; robar; separar; traer
afzien van rechtsvervolging abandonar; caer; cerrar; dejar caer; depositar; lanzar; reflejarse; regresar; retornar; suspender; volver
declineren abreviar; ahorrar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer cascar; conjugar; declinar; disminuir; flectar la cabeza; hacer recortes; negarse; plantarse; rechazar; reducirse
draaien apartar; dar; girar; hacer girar; regresar; rodar; tornar arremolinar; arremolinarse; caer en; cambiar de dirección; dar la vuelta; dar vueltas; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; rodar; rotación; tornar; tornarse
keren dar la vuelta; regresar; tornar; volver cambiar de dirección; dar la vuelta; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; rodar; tornar
minder worden abreviar; ahorrar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer aminorar; atenuar; decrecer; disminuir; menguar; mermar; reducir; reducirse; restringir
omkeren dar la vuelta; regresar; tornar; volver cambiar; conmutar; convertir; dar la vuelta a; darse la vuelta; invertir; pasar una página; volver; volverse
retourneren dar la vuelta; regresar dar marcha atrás; devolver; reenviar; restituir; retroceder
seponeren abandonar; caer; cerrar; dejar caer; depositar; lanzar; reflejarse; regresar; retornar; suspender; volver
teruggaan dar la vuelta; regresar; tornar; volver basarse en; disminuir; gastarse; pasar; podrirse; reducirse; remontarse a
terugkeren dar la vuelta; regresar dar marcha atrás; retroceder; revertir
terugkomen dar la vuelta; regresar
terugreizen hacer marcha atrás; regresar; retornar
terugrijden hacer marcha atrás; regresar; retornar
wederkeren dar la vuelta; regresar; retornar; volver
weerkeren dar la vuelta; regresar; retornar; volver
wenden apartar; dar; girar; hacer girar; regresar; rodar; tornar cambiar de dirección; dar la vuelta; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; rodar; tornar
zwenken apartar; dar; girar; hacer girar; regresar; rodar; tornar apartarse; balancearse; girar; hacer eses; hacerse a un lado; oscilar; tambalear; virar

Synoniemen voor "regresar":


Wiktionary: regresar

regresar
verb
  1. gaan naar een plaats waar men eerder vandaan kwam
  2. opnieuw naar een plaats komen waar men eerder geweest is
Cross Translation:
FromToVia
• regresar → terugkomen ↔ come back — (intransitive) To return to a place
• regresar → teruggaan ↔ go back — to return to a place
• regresar → terugkomen; terugkeren ↔ return — to come back after some period of time, or at regular intervals

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1815 seconde
Page rendered in 1.0 seconds