Asegurar: vertaling Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

asegurar:
- zekeren; opsluiten; vastzetten
Wiktionary:
- asegurar → assureren, vastmaken, vastzetten, zekeren
- asegurar → verzekeren, afzekeren, beveiligen, geruststellen, verankeren

Spaans

Uitgebreide vertaling voor asegurar (Spaans) in het Nederlands

asegurar:

asegurar werkwoord

asegurar (amarrar)
zekeren
- zekeren werkwoord (zeker, zekert, zekerde, zekerden, gezekerd)
asegurar (encarcelar; encerrar)
opsluiten; vastzetten
- opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
- vastzetten werkwoord (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)

Conjugations for asegurar:

presente

aseguro
aseguras
asegura
aseguramos
aseguráis
aseguran

imperfecto

aseguraba
asegurabas
aseguraba
asegurábamos
asegurabais
aseguraban

indefinido

aseguré
aseguraste
aseguró
aseguramos
asegurasteis
aseguraron

fut. de ind.

aseguraré
asegurarás
asegurará
aseguraremos
aseguraréis
asegurarán

condic.

aseguraría
asegurarías
aseguraría
aseguraríamos
aseguraríais
asegurarían

pres. de subj.

que asegure
que asegures
que asegure
que aseguremos
que aseguréis
que aseguren

imp. de subj.

que asegurara
que aseguraras
que asegurara
que aseguráramos
que asegurarais
que aseguraran

miscelánea

¡asegura!
¡asegurad!
¡no asegures!
¡no aseguréis!
asegurado
asegurando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor asegurar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vastzetten		encarcelar; fijar; inmovilizar
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opsluiten	asegurar; encarcelar; encerrar	detener; encarcelar; meter entre barrotes; meter entre rejas
vastzetten	asegurar; encarcelar; encerrar	colocar; detener; encarcelar; fijar; imponer en una cuenta de ahorros; inmovilizar; montar; sujetar
zekeren	amarrar; asegurar

Synoniemen voor "asegurar":

aferrar; asir; coger; agarrar; atenazar; sujetar; amarrar; afianzar; aprehender; aprisionar; empuñar
amartillar
anclar; fijar; afirmar; reafirmar
apuntalar; consolidar; sostener; estabilizar; reforzar; apoyar
barretear
calzar; apoderarse; hacerse; conseguir; atribuirse; apropiarse; trabar
decir; opinar; proponer; aseverar
empeñar; comprometer; garantizar
enquiciar; arreglar
respaldar; avalar; certificar
guardar; defender; cuidar; custodiar; vigilar; velar; atender
juramentar; prometer; jurar
testimoniar; apalabrar; confirmar
salvaguardar; proteger; amparar; preservar
testificar; atestiguar; declarar; deponer; informar; publicar

Wiktionary: asegurar

asegurar

verb

(overgankelijk) verzekeren
- assureren → asegurar; hacer un segura
ervoor zorgen dat iets vastzit aan iets anders
- vastmaken → asegurar; atar; sujetar; fijar
iets zodanig zetten...
- vastzetten → apear; asegurar; bloquear; sujetar; encerrar
het touw waarmee iemand klimt op een veilige manier vasthouden
- zekeren → asegurar; amarrar

Cross Translation:

From	To	Via
• asegurar	→ verzekeren; afzekeren; beveiligen	↔ assure — to make sure and secure
• asegurar	→ geruststellen; verzekeren	↔ assure — to reassure
• asegurar	→ verzekeren	↔ ensure — make sure or certain
• asegurar	→ verzekeren	↔ insure — to provide for compensation if some risk occurs
• asegurar	→ verankeren	↔ moor — to secure or fix firmly

Computer vertaling door derden: