Spaans

Uitgebreide vertaling voor transmitir (Spaans) in het Nederlands

transmitir:

transmitir werkwoord

  1. transmitir (entregar; dar; ofrecer; )
    geven; overgeven; overhandigen; aanreiken; aangeven; afgeven; toesteken
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • aanreiken werkwoord (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • toesteken werkwoord (steek toe, steekt toe, stak toe, staken toe, toegestoken)
  2. transmitir (comunicar)
    communiceren; overbrengen
    • communiceren werkwoord (communiceer, communiceert, communiceerde, communiceerden, gecommuniceerd)
    • overbrengen werkwoord (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)
  3. transmitir (delegar; transferir; traspasar)
    overdragen; delegeren
    • overdragen werkwoord (overdraag, overdraagt, overdroeg, overdroegen, overdragen)
    • delegeren werkwoord (delegeer, delegeert, delegeerde, delegeerden, gedelegeerd)
  4. transmitir (transferir; pasar; remitir; )
    geld overmaken; overschrijven; overboeken; overzenden
    • geld overmaken werkwoord
    • overschrijven werkwoord (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
    • overboeken werkwoord (overboek, overboekt, overboekte, overboekten, overboekt)
    • overzenden werkwoord (zend over, zendt over, zond over, zonden over, overgezonden)
  5. transmitir (renunciar a; sacrificar)
    overleveren
    • overleveren werkwoord (overlever, overlevert, overleverde, overleverden, overgeleverd)
  6. transmitir (televisar; emitir; difundir; retransmitir)
    programma uitzenden; omroepen

Conjugations for transmitir:

presente
  1. transmito
  2. transmites
  3. transmite
  4. transmitimos
  5. transmitís
  6. transmiten
imperfecto
  1. transmitía
  2. transmitías
  3. transmitía
  4. transmitíamos
  5. transmitíais
  6. transmitían
indefinido
  1. transmití
  2. transmitiste
  3. transmitió
  4. transmitimos
  5. transmitisteis
  6. transmitieron
fut. de ind.
  1. transmitiré
  2. transmitirás
  3. transmitirá
  4. transmitiremos
  5. transmitiréis
  6. transmitirán
condic.
  1. transmitiría
  2. transmitirías
  3. transmitiría
  4. transmitiríamos
  5. transmitiríais
  6. transmitirían
pres. de subj.
  1. que transmita
  2. que transmitas
  3. que transmita
  4. que transmitamos
  5. que transmitáis
  6. que transmitan
imp. de subj.
  1. que transmitiera
  2. que transmitieras
  3. que transmitiera
  4. que transmitiéramos
  5. que transmitierais
  6. que transmitieran
miscelánea
  1. ¡transmite!
  2. ¡transmitid!
  3. ¡no transmitas!
  4. ¡no transmitáis!
  5. transmitido
  6. transmitiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor transmitir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven atestado; declaración; denuncia; denunciación
afgeven despachar; distribución; entrega
delegeren comisionar; delegar; diputar
overbrengen delación; denuncia
overgeven capitulación; entrega; rendición; vómitos
overschrijven copiar; usar chuletas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar abandonar; alcanzar; anunciar; avisar; declarar; delatar; imponer; localizar un sitio para bombardear; revelar; traicionar
aanreiken dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar alcanzar; dar; ofertar; ofrecer; presentar; presentar una petición
afgeven dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar acceder; acompañar; ceder; consentir; entregar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; manchar; mandar; reconocer; suministrar; traer
communiceren comunicar; transmitir charlar; hablar
delegeren delegar; transferir; transmitir; traspasar delegar; diputar
geld overmaken depositar; pagar; pasar; remitir; transcribir; transferir; transmitir
geven dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar administrar; administrar medicamentos; ahorrar; alcanzar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; ofertar; ofrecer; otorgar; perdonar; preferir; presentar; presentar una petición; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter
omroepen difundir; emitir; retransmitir; televisar; transmitir anunciar; emitir noticias; pasar lista
overboeken depositar; pagar; pasar; remitir; transcribir; transferir; transmitir
overbrengen comunicar; transmitir interpretar; traducir; transferir
overdragen delegar; transferir; transmitir; traspasar
overgeven dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar arrojar; cambiar la peseta; ceder; devolver; entregar; entregar a; enviar; mandar; remitir; rendir; retransmitir; vomitar
overhandigen dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar acceder; acompañar; ceder; consentir; entregar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; mandar; reconocer; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer
overleveren renunciar a; sacrificar; transmitir
overschrijven depositar; pagar; pasar; remitir; transcribir; transferir; transmitir copiar; invalidar; sobrescribir
overzenden depositar; pagar; pasar; remitir; transcribir; transferir; transmitir transferir
programma uitzenden difundir; emitir; retransmitir; televisar; transmitir
toesteken dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar rozar

Synoniemen voor "transmitir":


Wiktionary: transmitir


Cross Translation:
FromToVia
transmitir doorgeven bequeath — to hand down; to transmit
transmitir dooergeven; overleveren tradieren — (transitiv) etwas (mündlich) überliefern, weitergeben, mündlich fortpflanzen