Personal: vertaling Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

personal:
- subjectief; persoonlijk; eigenhandig; zelf; privé; besloten; persoonsgebonden; autochtoon; inheems; inlands
- werknemers; employees; bediening; besturing; arbeidskrachten; mankracht; service; uitserveren; personeel
Personal:
- Familie en vrienden; Persoonlijk
Wiktionary:
- personal → personeel
- personal → personeel, persoonlijk
- personal → persoonlijk, personeel, medewerkers

Spaans

Uitgebreide vertaling voor personal (Spaans) in het Nederlands

personal:

personal bijvoeglijk naamwoord

personal (subjetivo; relativamente; relativo)
subjectief; persoonlijk
- subjectief bijvoeglijk naamwoord
- persoonlijk bijvoeglijk naamwoord
personal (por su propia mano)
eigenhandig; zelf
- eigenhandig bijvoeglijk naamwoord
- zelf bijvoeglijk naamwoord
personal (privado)
privé; besloten
- privé bijvoeglijk naamwoord
- besloten bijvoeglijk naamwoord
personal
persoonsgebonden
- persoonsgebonden bijvoeglijk naamwoord
personal (nativo; indígena; autóctono; natural de; original de; propio; particular; del país; inherente a; propio de; característico de)
autochtoon; inheems; inlands
- autochtoon bijvoeglijk naamwoord
- inheems bijvoeglijk naamwoord
- inlands bijvoeglijk naamwoord

personal [el ~] zelfstandig naamwoord

el personal (empleados; plantilla; asalariados)
de werknemers; de employees
- werknemers [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- employees [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
el personal (mando; conducción; empleados; plantilla; asalariados)
de bediening; de besturing
- bediening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- besturing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
el personal (capacidad de trabajo)
de arbeidskrachten; de mankracht
- arbeidskrachten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- mankracht [de ~] zelfstandig naamwoord
el personal (atención al cliente; servicio; muestra de servicio; asistencia; auxilio social; apoyo; ayuda; auxilio)
de service; de bediening; uitserveren
- service [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- bediening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- uitserveren [znw.] zelfstandig naamwoord
el personal
het personeel
- personeel [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor personal:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
arbeidskrachten	capacidad de trabajo; personal	mano de obra
autochtoon		autóctono; habitante original; indígena; nativo
bediening	apoyo; asalariados; asistencia; atención al cliente; auxilio; auxilio social; ayuda; conducción; empleados; mando; muestra de servicio; personal; plantilla; servicio
besturing	asalariados; conducción; empleados; mando; personal; plantilla	cambio de acciones; control; cotización
employees	asalariados; empleados; personal; plantilla
mankracht	capacidad de trabajo; personal	capacidad de trabajo
personeel	personal	plantilla; recursos
service	apoyo; asistencia; atención al cliente; auxilio; auxilio social; ayuda; muestra de servicio; personal; servicio	servicio; servicio de mantenimiento; servicio postventa
uitserveren	apoyo; asistencia; atención al cliente; auxilio; auxilio social; ayuda; muestra de servicio; personal; servicio
werknemers	asalariados; empleados; personal; plantilla
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
autochtoon	autóctono; característico de; del país; indígena; inherente a; nativo; natural de; original de; particular; personal; propio; propio de	autóctono; del país; indígena; interior; intestino; nacional; nativo; original de; tierra adentro
besloten	personal; privado
eigenhandig	personal; por su propia mano
inheems	autóctono; característico de; del país; indígena; inherente a; nativo; natural de; original de; particular; personal; propio; propio de	autóctono; del país; indígena; interior; intestino; nacional; nativo; original de; tierra adentro
inlands	autóctono; característico de; del país; indígena; inherente a; nativo; natural de; original de; particular; personal; propio; propio de	autóctono; del país; indígena; interior; intestino; nacional; nativo; original de; tierra adentro
persoonlijk	personal; relativamente; relativo; subjetivo
persoonsgebonden	personal
privé	personal; privado
subjectief	personal; relativamente; relativo; subjetivo
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
zelf	personal; por su propia mano	yo mismo

Verwante woorden van "personal":

personales

Synoniemen voor "personal":

elenco; nómina; equipo
unilateral; particular; partidista; autónomo; independiente
unipersonal; individual
vivencial; experimental; vivido

Wiktionary: personal

personal

noun

het onderwijzend personeel
- personeel → personal

adjective

betrekking hebbend op het personeel
- personeel → personal
betrekking hebbend of uitgevoerd door de persoon zelf
- persoonlijk → personal

Cross Translation:

From	To	Via
• personal	→ persoonlijk	↔ personal — of or pertaining to a particular person
• personal	→ personeel; medewerkers	↔ personnel — employees, office staff
• personal	→ medewerkers; personeel	↔ staff — employees of a business
• personal	→ persoonlijk	↔ personnel — Qui est propre et particulier à chaque personne.

Personal:

Personal bijvoeglijk naamwoord

Personal (Amigos y familiares)
Familie en vrienden; Persoonlijk
- Familie en vrienden
- Persoonlijk bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor Personal:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Persoonlijk	Amigos y familiares; Personal
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Familie en vrienden	Amigos y familiares; Personal

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van personal

Remove Ads

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: personal

Uitgebreide vertaling voor personal (Spaans) in het Nederlands

personal:

personal bijvoeglijk naamwoord

personal (subjetivo; relativamente; relativo)

personal (por su propia mano)

personal (privado)

personal

personal (nativo; indígena; autóctono; natural de; original de; propio; particular; del país; inherente a; propio de; característico de)

personal [el ~] zelfstandig naamwoord

el personal (empleados; plantilla; asalariados)

el personal (mando; conducción; empleados; plantilla; asalariados)

el personal (capacidad de trabajo)

el personal (atención al cliente; servicio; muestra de servicio; asistencia; auxilio social; apoyo; ayuda; auxilio)

el personal

Vertaal Matrix voor personal:

Verwante woorden van "personal":

Synoniemen voor "personal":

Wiktionary: personal

Personal:

Personal bijvoeglijk naamwoord

Personal (Amigos y familiares)

Vertaal Matrix voor Personal:

Verwante vertalingen van personal