Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: desafío

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: desafío

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. desafio:
  2. desafío:
  3. desafiar:
  4. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor desafío (Spaans) in het Nederlands

desafio:

desafio [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el desafio (provocación)
    de provocatie; de uitlokking

Vertaal Matrix voor desafio:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
provocatie desafio; provocación
uitlokking desafio; provocación instigación

desafío:

desafío [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el desafío (reto)
    de uitdaging
  2. el desafío (falta de resolución; duelo; lucha interior; )
    de twijfel; de tweestrijd; de besluiteloosheid; de weifeling
  3. el desafío (duelo)
    het tweegevecht; het duel; de tweekamp; de kamp
    • tweegevecht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • duel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tweekamp [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kamp [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor desafío:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besluiteloosheid batalla; combate singular; desafío; duelo; falta de resolución; lucha interior; torneo
duel desafío; duelo
kamp desafío; duelo agarrada; batalla; campamento; campo; campo de concentración; centro vacacional; club recreativo; combate; conflicto; lucha; parcela; parcelación
tweegevecht desafío; duelo
tweekamp desafío; duelo
tweestrijd batalla; combate singular; desafío; duelo; falta de resolución; lucha interior; torneo conflicto; discordia
twijfel batalla; combate singular; desafío; duelo; falta de resolución; lucha interior; torneo duda
uitdaging desafío; reto
weifeling batalla; combate singular; desafío; duelo; falta de resolución; lucha interior; torneo falta de resolución; inhibición; vacilación

Verwante woorden van "desafío":

  • desafíos

Synoniemen voor "desafío":


Wiktionary: desafío

desafío
noun
  1. een taak die moeilijk te verwezenlijken valt
Cross Translation:
FromToVia
• desafío → uitdaging ↔ challenge — that which encourages someone to do something they otherwise would not
• desafío → uitdaging ↔ challenge — difficult task
• desafío → uitdaging ↔ dare — a challenge
• desafío → uitdaging ↔ Herausforderung — eine Aufgabe oder Arbeit, die sehr anspruchsvoll ist
• desafío → uitdaging ↔ Herausforderung — Aufforderung eines Gegners (zum Beispiel im Sport) zu einem Zweikampf
• desafío → uitdaging ↔ défi — action de défier.

desafío vorm van desafiar:

desafiar werkwoord

  1. desafiar (provocar; picar; incitar; )
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot werkwoord (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken werkwoord (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
  2. desafiar (instigar; excitar; estimular; )
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • aanzetten tot werkwoord
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren werkwoord (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  3. desafiar (provocar; suscitar; excitar; soliviantar)
    ontlokken
    • ontlokken werkwoord (ontlok, ontlokt, ontlokte, ontlokten, ontlokt)

Conjugations for desafiar:

presente
  1. desafío
  2. desafías
  3. desafía
  4. desafiamos
  5. desafiáis
  6. desafían
imperfecto
  1. desafiaba
  2. desafiabas
  3. desafiaba
  4. desafiábamos
  5. desafiabais
  6. desafiaban
indefinido
  1. desafié
  2. desafiaste
  3. desafió
  4. desafiamos
  5. desafiasteis
  6. desafiaron
fut. de ind.
  1. desafiaré
  2. desafiarás
  3. desafiará
  4. desafiaremos
  5. desafiaréis
  6. desafiarán
condic.
  1. desafiaría
  2. desafiarías
  3. desafiaría
  4. desafiaríamos
  5. desafiaríais
  6. desafiarían
pres. de subj.
  1. que desafíe
  2. que desafíes
  3. que desafíe
  4. que desafiemos
  5. que desafiéis
  6. que desafíen
imp. de subj.
  1. que desafiara
  2. que desafiaras
  3. que desafiara
  4. que desafiáramos
  5. que desafiarais
  6. que desafiaran
miscelánea
  1. ¡desafía!
  2. ¡desafiad!
  3. ¡no desafíes!
  4. ¡no desafiéis!
  5. desafiado
  6. desafiando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor desafiar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
instigeren estimular; instigar
ophitsen incitación; instigación
provoceren engendrar; provocar
uitlokken engendrar; provocar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleiding geven tot afrontar; animar; atormentar; causar; chancear; dar motivo para; desafiar; encrespar; escarabajear; estimular; hostigar; importunar; incitar; instigar; jorobar; picar; pinchar; provocar; soliviantar; suscitar
aanzetten tot animar; avivar; caldear; desafiar; encender; engendrar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; provocar; resucitar; suscitar
instigeren animar; avivar; caldear; desafiar; encender; engendrar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; provocar; resucitar; suscitar
ontlokken desafiar; excitar; provocar; soliviantar; suscitar
ophitsen afrontar; animar; atormentar; causar; chancear; dar motivo para; desafiar; encrespar; escarabajear; estimular; hostigar; importunar; incitar; instigar; jorobar; picar; pinchar; provocar; soliviantar; suscitar animar; apresurar; atizar; avivar; cazar; correr; encender; estimular; excitar; impulsar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; rabiar; sembrar discordia
provoceren afrontar; animar; atormentar; avivar; caldear; causar; chancear; dar motivo para; desafiar; encender; encrespar; engendrar; escarabajear; espolear; estimular; excitar; hostigar; importunar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; jorobar; motivar; picar; pinchar; provocar; resucitar; soliviantar; suscitar
uitdagen afrontar; animar; atormentar; causar; chancear; dar motivo para; desafiar; encrespar; escarabajear; estimular; hostigar; importunar; incitar; instigar; jorobar; picar; pinchar; provocar; soliviantar; suscitar fastidiar; hacer rabiar; irritar; provocar
uitlokken afrontar; animar; atormentar; causar; chancear; dar motivo para; desafiar; encrespar; escarabajear; estimular; hostigar; importunar; incitar; instigar; jorobar; picar; pinchar; provocar; soliviantar; suscitar

Synoniemen voor "desafiar":


Wiktionary: desafiar

desafiar
verb
  1. (overgankelijk) tarten, uitdagen
  2. niet laten afschrikken door iemand of iets
Cross Translation:
FromToVia
• desafiar → tarten; uitdagen ↔ challenge — to invite someone to take part in a competition
• desafiar → tarten; uitdagen ↔ dare — to defy or challenge
• desafiar → uitdagen ↔ take on — To attempt to fight or compete
• desafiar → onderuithalen ↔ upend — to destroy, invalidate
• desafiar → provoceren; tarten; tergen; uitdagen; uitlokken; uittarten ↔ provoquer — inciter, exciter.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van desafío







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0500 seconde
Page rendered in 1.0 seconds