Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
presumido:
- zelfgenoegzaam; zelfingenomen; ijdel; verwaand; ingebeeld; trots; groots; glorieus; fier; prat; flink; vruchteloos; onbeduidend; nuffig; kwasterig; opschepperig; pocherig; brallerig; snoevend; grootsprakerig; arrogant; hooghartig; uit de hoogte; neerbuigend; hautain; hovaardig; aanmatigend; hoogmoedig; pedant; schoolmeesterachtig; frikkerig; belerend; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; onaangebroken; pretentieus
- hol vat; leeg vat; praatjesmakers; pocher; dikdoener; windbuil; windbuilen; opschepper; bluffer; opscheppers; snoever; snoevers
- presumir:
-
Wiktionary:
- presumido → aansteller
- presumido → arrogant, dik nek, opschepper
- presumir → veronderstellen
- presumir → opscheppen, pronken, etaleren, renommeren
Spaans
Uitgebreide vertaling voor presumido (Spaans) in het Nederlands
presumido:
-
presumido (autocomplaciente; arrogante; vanidoso; vano; pedante; insolente; pagado de sí mismo; autosuficiente; presuntuoso; pretencioso)
zelfgenoegzaam; zelfingenomen; ijdel; verwaand; ingebeeld-
zelfgenoegzaam bijvoeglijk naamwoord
-
zelfingenomen bijvoeglijk naamwoord
-
ijdel bijvoeglijk naamwoord
-
verwaand bijvoeglijk naamwoord
-
ingebeeld bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (orgullo; glorioso; magnífico; grandioso; altivo; grande; satisfecho; altanero)
-
presumido (infructuoso)
vruchteloos; onbeduidend; ijdel-
vruchteloos bijvoeglijk naamwoord
-
onbeduidend bijvoeglijk naamwoord
-
ijdel bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (engreído; pedante; presuntuoso; vanidoso; pagado de sí mismo)
-
presumido (fanfarrón; ostentador)
opschepperig; pocherig; brallerig; snoevend; grootsprakerig-
opschepperig bijvoeglijk naamwoord
-
pocherig bijvoeglijk naamwoord
-
brallerig bijvoeglijk naamwoord
-
snoevend bijvoeglijk naamwoord
-
grootsprakerig bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (arrogante; gallardo; autocomplaciente; vanidoso; altivo; insolente; pagado de sí mismo; vano; presuntuoso; altanero; desdeñoso; pedante; engreído; soberbio; estirado; autosuficiente; pretencioso; endiosado)
arrogant; hooghartig; verwaand; zelfingenomen; zelfgenoegzaam; uit de hoogte; neerbuigend; hautain; hovaardig; aanmatigend; hoogmoedig-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
hooghartig bijvoeglijk naamwoord
-
verwaand bijvoeglijk naamwoord
-
zelfingenomen bijvoeglijk naamwoord
-
zelfgenoegzaam bijvoeglijk naamwoord
-
uit de hoogte bijvoeglijk naamwoord
-
neerbuigend bijvoeglijk naamwoord
-
hautain bijvoeglijk naamwoord
-
hovaardig bijvoeglijk naamwoord
-
aanmatigend bijvoeglijk naamwoord
-
hoogmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (altanero; presuntuoso; autocomplaciente; pedante; vanidoso; creído; ficticio; autosuficiente; hipotético; imperioso)
pedant; schoolmeesterachtig; frikkerig; belerend; verwaand; zelfingenomen; ingebeeld; zelfgenoegzaam-
pedant bijvoeglijk naamwoord
-
schoolmeesterachtig bijvoeglijk naamwoord
-
frikkerig bijvoeglijk naamwoord
-
belerend bijvoeglijk naamwoord
-
verwaand bijvoeglijk naamwoord
-
zelfingenomen bijvoeglijk naamwoord
-
ingebeeld bijvoeglijk naamwoord
-
zelfgenoegzaam bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (desinflado; creído; agotado; impávido; no atacado; pijo; intacto; inalterable; imperturbable; nuevo; vacío; entero; ciego; vano; reciente; falso; virgen; astuto; sereno; moderno; vanidoso; ocioso; engreído; íntegro; desocupado; exhausto; inmutable; vacuo; vanal; impertérrito; no corroído; sin usar; sin afectación; sin emoción; sin probar)
onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; onaangebroken-
onaangeroerd bijvoeglijk naamwoord
-
onaangetast bijvoeglijk naamwoord
-
ongebruikt bijvoeglijk naamwoord
-
ongeopend bijvoeglijk naamwoord
-
onaangebroken bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (pretencioso; vano; creído; pagado de sí mismo; pedante; vanidoso; insolente; arrogante; presuntuoso)
pretentieus-
pretentieus bijvoeglijk naamwoord
-
-
el presumido (barril vacío; chulo; pijo; fanfarrón; charlatán; alborotador; jactancioso; valentón; baladrón; persona bullangera; babrucón; fanfarrona; temerón; fantasmón)
-
el presumido (babrucón; hablador; fanfarrón; charlatán; farsante; alborotador; charlador; parlanchín; bullangero; baladrón; persona bullangera; fanfarrona)
de praatjesmakers; de pocher; de dikdoener; de windbuil; de windbuilen; de opschepper; de bluffer; de opscheppers; de snoever; de snoevers
Vertaal Matrix voor presumido:
Synoniemen voor "presumido":
Wiktionary: presumido
presumir:
-
presumir (creer; suponer; considerar; asumir; creer en)
-
presumir (suponer)
veronderstellen; aannemen; uitgaan van-
veronderstellen werkwoord (veronderstel, veronderstelt, veronderstelde, veronderstelden, verondersteld)
-
uitgaan van werkwoord
-
-
presumir (partir de la idea que; suponer; presuponer; dar por sentado; asumir; plantear; ajustar; partir de)
ervan uitgaan-
ervan uitgaan werkwoord (ga ervan uit, gaat ervan uit, ging ervan uit, gingen ervan uit, ervan uitgegaan)
-
-
presumir (cucharear; cortar en pedazos; cortar; hacer pedazos)
-
presumir (conjeturar; adivinar; especular; estimar; hacer conjeturas; suponer; barruntar; presuponer)
-
presumir (postular; adivinar; sospechar; conjeturar; barruntar)
vooronderstellen; postuleren-
vooronderstellen werkwoord (vooronderstel, vooronderstelt, vooronderstelde, vooronderstelden, voorondersteld)
-
Conjugations for presumir:
presente
- presumo
- presumes
- presume
- presumimos
- presumís
- presumen
imperfecto
- presumía
- presumías
- presumía
- presumíamos
- presumíais
- presumían
indefinido
- presumí
- presumiste
- presumió
- presumimos
- presumisteis
- presumieron
fut. de ind.
- presumiré
- presumirás
- presumirá
- presumiremos
- presumiréis
- presumirán
condic.
- presumiría
- presumirías
- presumiría
- presumiríamos
- presumiríais
- presumirían
pres. de subj.
- que presuma
- que presumas
- que presuma
- que presumamos
- que presumáis
- que presuman
imp. de subj.
- que presumiera
- que presumieras
- que presumiera
- que presumiéramos
- que presumierais
- que presumieran
miscelánea
- ¡presume!
- ¡presumid!
- ¡no presumas!
- ¡no presumáis!
- presumido
- presumiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor presumir:
Synoniemen voor "presumir":
Wiktionary: presumir
presumir
Cross Translation:
verb
-
een bepaalde aanname maken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• presumir | → opscheppen | ↔ brag — to boast |
• presumir | → pronken | ↔ flaunt — to display with ostentation |
• presumir | → etaleren; opscheppen | ↔ angeben — sich wichtiger erscheinen lassen als man ist: prahlen, protzen |
• presumir | → renommeren | ↔ renommieren — (intransitiv) mit Reichtum, Wissen, Fähigkeiten oder vollbrachten Taten prahlen, um seine eigene Bedeutung hervorkehren |