Spaans

Uitgebreide vertaling voor cría (Spaans) in het Nederlands

cría:

cría [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la cría (descendencia; niños; chiquitos; )
    de kinderen; de nakomelingen; het nageslacht; het broed; het kroost; het gebroed; de telgen
    • kinderen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • nakomelingen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • nageslacht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • broed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kroost [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gebroed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • telgen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. la cría (cultivo; producción)
    de reproductie; de voortplanting; de cultuur; het kweken; voortbrenging; de fokkerij; de fok; de teelt; de verbouw; de aanplant; aankweken; de aankweek; aanfok
    • reproductie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • voortplanting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • cultuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kweken [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voortbrenging [znw.] zelfstandig naamwoord
    • fokkerij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • fok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • teelt [de ~] zelfstandig naamwoord
    • verbouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aanplant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aankweken [znw.] zelfstandig naamwoord
    • aankweek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aanfok [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. la cría (chiquilín; pequeñita; mocito; )
    de peuter; klein kind; de uk; de dreumes; de hummel; de worm; het kleintje; de wurm
    • peuter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klein kind [znw.] zelfstandig naamwoord
    • uk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dreumes [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hummel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • worm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kleintje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • wurm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. la cría (cultivo; nidada; ventregada)
    het gespuis; het gebroed
    • gespuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gebroed [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. la cría
    het gebroed; jong gedierte

Vertaal Matrix voor cría:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanfok cría; cultivo; producción ganadería
aankweek cría; cultivo; producción
aankweken cría; cultivo; producción cultivo; plantación
aanplant cría; cultivo; producción cultivo; cultivos; plantación; vegetación
broed chiquitos; cría; descendencia; descendientes; hijos; niñitos; niños crías; descendientes; hijos; nidada; progenie
cultuur cría; cultivo; producción cultivo; cultivo de vegetales; cultura; referencia cultural
dreumes bebé; chavalillo; chica; chico; chiquilla; chiquillo; chiquilín; criatura; cría; crío; gusano; mocito; mocoso; muchachito; muchachuelo; nena; nene; niña; niñita; niñito; niño; pequeñita; pequeñito cagajón; cagueta; gordiflón; gordo
fok cría; cultivo; producción ganadería
fokkerij cría; cultivo; producción ganadería
gebroed chiquitos; cría; cultivo; descendencia; descendientes; hijos; nidada; niñitos; niños; ventregada canalla; chusma; crías; descendientes; empollada; escoria; gentuza; hampa; hijos; nidada; plebe; populacho; progenie
gespuis cría; cultivo; nidada; ventregada canalla; chusma; escoria; gentuza; hampa; plebe; populacho
hummel bebé; chavalillo; chica; chico; chiquilla; chiquillo; chiquilín; criatura; cría; crío; gusano; mocito; mocoso; muchachito; muchachuelo; nena; nene; niña; niñita; niñito; niño; pequeñita; pequeñito
jong gedierte cría
kinderen chiquitos; cría; descendencia; descendientes; hijos; niñitos; niños
klein kind bebé; chavalillo; chica; chico; chiquilla; chiquillo; chiquilín; criatura; cría; crío; gusano; mocito; mocoso; muchachito; muchachuelo; nena; nene; niña; niñita; niñito; niño; pequeñita; pequeñito bebé; chica; chico; chiquilla; chiquillo; niña; niñita; niñito; niño; niño pequeño; pequeñita; pequeñito; pequeñuela; pequeñuelo; párvula; párvulo
kleintje bebé; chavalillo; chica; chico; chiquilla; chiquillo; chiquilín; criatura; cría; crío; gusano; mocito; mocoso; muchachito; muchachuelo; nena; nene; niña; niñita; niñito; niño; pequeñita; pequeñito bebé; chica; chico; chiquilla; chiquillo; niña; niño; niño pequeño; pequeñita; pequeñito
kroost chiquitos; cría; descendencia; descendientes; hijos; niñitos; niños
kweken cría; cultivo; producción cultivo
nageslacht chiquitos; cría; descendencia; descendientes; hijos; niñitos; niños
nakomelingen chiquitos; cría; descendencia; descendientes; hijos; niñitos; niños descendientes
peuter bebé; chavalillo; chica; chico; chiquilla; chiquillo; chiquilín; criatura; cría; crío; gusano; mocito; mocoso; muchachito; muchachuelo; nena; nene; niña; niñita; niñito; niño; pequeñita; pequeñito
reproductie cría; cultivo; producción reproducción de documentos
teelt cría; cultivo; producción ganadería
telgen chiquitos; cría; descendencia; descendientes; hijos; niñitos; niños descendientes
uk bebé; chavalillo; chica; chico; chiquilla; chiquillo; chiquilín; criatura; cría; crío; gusano; mocito; mocoso; muchachito; muchachuelo; nena; nene; niña; niñita; niñito; niño; pequeñita; pequeñito
verbouw cría; cultivo; producción ganadería
voortbrenging cría; cultivo; producción concepción; ganadería; procreación; producción
voortplanting cría; cultivo; producción ganadería
worm bebé; chavalillo; chica; chico; chiquilla; chiquillo; chiquilín; criatura; cría; crío; gusano; mocito; mocoso; muchachito; muchachuelo; nena; nene; niña; niñita; niñito; niño; pequeñita; pequeñito gusano
wurm bebé; chavalillo; chica; chico; chiquilla; chiquillo; chiquilín; criatura; cría; crío; gusano; mocito; mocoso; muchachito; muchachuelo; nena; nene; niña; niñita; niñito; niño; pequeñita; pequeñito gusano
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
kweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; parir; plantar

Synoniemen voor "cría":


Wiktionary: cría


Cross Translation:
FromToVia
cría kalf; jong calf — young elephant, seal or whale (also used of some other animals)
cría teelt Zucht — durch [1] entstandene Pflanzen oder Tiere
cría kweek; fokkerij Zucht — die kontrollierte Vermehrung von Pflanzen oder Tieren mit dem Ziel, die gewünschten Eigenschaften an die Nachkommen weiterzuvererben

cría vorm van criar:

criar werkwoord

  1. criar (educar)
    opvoeden; grootbrengen; vormen
    • opvoeden werkwoord (voed op, voedt op, voedde op, voedden op, opgevoed)
    • grootbrengen werkwoord (breng groot, brengt groot, bracht groot, brachten groot, grootgebracht)
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
  2. criar (cultivar; generar; plantar; )
    kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken
    • kweken werkwoord (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken werkwoord (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • voortbrengen werkwoord (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • genereren werkwoord (genereer, genereert, genereerde, genereerden, gegenereerd)
    • verbouwen werkwoord (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • procreëren werkwoord
    • planten werkwoord (plant, plantte, plantten, geplant)
    • telen werkwoord (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)
    • aankweken werkwoord (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)
    • aanplanten werkwoord (plant aan, plantte aan, plantten aan, aangeplant)
    • opkweken werkwoord (kweek op, kweekt op, kweekte op, kweekten op, opgekweekt)
  3. criar (alimentar; mamar; nutrir; )
    borstvoeding geven; zogen; de borst geven
    • borstvoeding geven werkwoord (geef borstvoeding, geeft borstvoeding, gaf borstvoeding, gaven borstvoeding, borstvoeding gegeven)
    • zogen werkwoord (zoog, zoogt, zoogde, zoogden, gezoogd)
    • de borst geven werkwoord (geef de borst, geeft de borst, gaf de borst, gaven de borst, de borst gegeven)
  4. criar (amamantar a un bebé; dar de mamar; dar el pecho; amamantar)
    een baby zogen; zogen
    • een baby zogen werkwoord (zoog een baby, zoogt een baby, zoogde een baby, zoogden een baby, een baby gezogen)
    • zogen werkwoord (zoog, zoogt, zoogde, zoogden, gezoogd)

Conjugations for criar:

presente
  1. crío
  2. crías
  3. cría
  4. criamos
  5. criáis
  6. crían
imperfecto
  1. criaba
  2. criabas
  3. criaba
  4. criábamos
  5. criabais
  6. criaban
indefinido
  1. crié
  2. criaste
  3. crió
  4. criamos
  5. criasteis
  6. criaron
fut. de ind.
  1. criaré
  2. criarás
  3. criará
  4. criaremos
  5. criaréis
  6. criarán
condic.
  1. criaría
  2. criarías
  3. criaría
  4. criaríamos
  5. criaríais
  6. criarían
pres. de subj.
  1. que críe
  2. que críes
  3. que críe
  4. que criemos
  5. que criéis
  6. que críen
imp. de subj.
  1. que criara
  2. que criaras
  3. que criara
  4. que criáramos
  5. que criarais
  6. que criaran
miscelánea
  1. ¡cría!
  2. ¡criad!
  3. ¡no críes!
  4. ¡no criéis!
  5. criado
  6. criando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor criar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankweken cría; cultivo; plantación; producción
aanplanten cultivo; plantación
fokken cultivo
kweken cría; cultivo; producción
planten cultivo; plantación; vegetación
telen cultivo; ganadería
verbouwen cultivo
vormen civilizar; cultivar; desarrollar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
aanplanten criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
borstvoeding geven alimentar; amamantar; criar; dar de mamar; lactar; mamar; nutrir
de borst geven alimentar; amamantar; criar; dar de mamar; lactar; mamar; nutrir
een baby zogen amamantar; amamantar a un bebé; criar; dar de mamar; dar el pecho
fokken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar parir
genereren criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
grootbrengen criar; educar
kweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar parir
opkweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
opvoeden criar; educar
planten criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar implantar; injertar; plantar
procreëren criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
telen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
verbouwen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar modificar; reconstruir; reformar; remodelar; renovar; transformar
voortbrengen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar dar a luz; elaborar; fabricar; hacer; parir; producir
vormen criar; educar amasar; constituir; dar cuerpo; dar forma; dar masajes; elaborar; formar; macerar; masajear; modelar
zogen alimentar; amamantar; amamantar a un bebé; criar; dar de mamar; dar el pecho; lactar; mamar; nutrir

Synoniemen voor "criar":


Wiktionary: criar

criar
verb
  1. het ouderschap over opgroeiende kinderen uitoefenen
  2. eieren verwarmen totdat deze uitkomen
  3. het te drinken geven van moedermelk

Cross Translation:
FromToVia
criar broeden breed — to sexually produce offspring
criar fokken breed — to keep animals and have them reproduce
criar opvoeden bring up — to raise children
criar kweken rear — to breed and raise
criar opvoeden upbreed — to rear, or bring up; to nurse
criar baren gebären — ein Kind zur Welt bringen

criarse:

criarse werkwoord

  1. criarse (crecer)
    groeien; opgroeien; groot worden
    • groeien werkwoord (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • opgroeien werkwoord (groei op, groeit op, groeide op, groeiden op, opgegroeid)
    • groot worden werkwoord

Conjugations for criarse:

presente
  1. me crío
  2. te crías
  3. se cría
  4. nos criamos
  5. os criáis
  6. se crían
imperfecto
  1. me criaba
  2. te criabas
  3. se criaba
  4. nos criábamos
  5. os criabais
  6. se criaban
indefinido
  1. me crié
  2. te criaste
  3. se crió
  4. nos criamos
  5. os criasteis
  6. se criaron
fut. de ind.
  1. me criaré
  2. te criarás
  3. se criará
  4. nos criaremos
  5. os criaréis
  6. se criarán
condic.
  1. me criaría
  2. te criarías
  3. se criaría
  4. nos criaríamos
  5. os criaríais
  6. se criarían
pres. de subj.
  1. que me críe
  2. que te críes
  3. que se críe
  4. que nos criemos
  5. que os criéis
  6. que se críen
imp. de subj.
  1. que me criara
  2. que te criaras
  3. que se criara
  4. que nos criáramos
  5. que os criarais
  6. que se criaran
miscelánea
  1. ¡críate!
  2. ¡criaos!
  3. ¡no te críes!
  4. ¡no os criéis!
  5. criado
  6. criándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor criarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
groeien desarrollo; proceso de crecimiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
groeien crecer; criarse aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
groot worden crecer; criarse
opgroeien crecer; criarse

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van cría