Overzicht
Spaans naar Frans: Meer gegevens...
-
débil:
- pauvre; indigent; faible; lâche; faiblement; maladif; relâché; maladroitement; sans force; maladivement; vulnérable; fragile; délicat; frêle; cassable; fragilement; friable; cassant; susceptible; maladroit; malhabile; embarrassé; inncommode; avec raideur; avec maladresse; dégingandé; raide; gauche; mal à l'aise; gauchement; peu maniable; à pas raides; délabré; en mauvais état; mou; puéril; insipide; impuissant; désarmeé; défaillant; sans défense; débilement; sans armes; débile; nécessiteux; en quête d'aide; instable; branlant; croulant; chancelant; inconstant; chevrotant; pâle; fané; vaguement; blafard; flétri; décoloré; vague; terne; blême; livide; blémi
-
Wiktionary:
- débil → faible
- débil → faible
- débil → faible, molasse, mollasson, béni-oui-oui, chiffe molle, femmelette, couille molle, girouette, fadasse, aseptisé, débile, mou
Spaans
Uitgebreide vertaling voor débil (Spaans) in het Frans
débil:
-
débil (pobre; bajo; escaso; menudo; nulo; delgado; reducido; minúsculo; descarnado; poco espeso; poco resistente)
-
débil (flojo; en baja forma)
faible; lâche; faiblement; maladif; relâché; maladroitement; sans force; maladivement-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
lâche bijvoeglijk naamwoord
-
faiblement bijvoeglijk naamwoord
-
maladif bijvoeglijk naamwoord
-
relâché bijvoeglijk naamwoord
-
maladroitement bijvoeglijk naamwoord
-
sans force bijvoeglijk naamwoord
-
maladivement bijvoeglijk naamwoord
-
-
débil (vulnerable; frágil; fácilmente desmenuzable; flojo; sensible; ruinoso; quebradizo; crujiente)
vulnérable; fragile; faible; délicat; frêle; cassable; fragilement; friable; cassant-
vulnérable bijvoeglijk naamwoord
-
fragile bijvoeglijk naamwoord
-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
délicat bijvoeglijk naamwoord
-
frêle bijvoeglijk naamwoord
-
cassable bijvoeglijk naamwoord
-
fragilement bijvoeglijk naamwoord
-
friable bijvoeglijk naamwoord
-
cassant bijvoeglijk naamwoord
-
-
débil (delicado)
faible; vulnérable; frêle; fragile; cassable; susceptible; délicat-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
vulnérable bijvoeglijk naamwoord
-
frêle bijvoeglijk naamwoord
-
fragile bijvoeglijk naamwoord
-
cassable bijvoeglijk naamwoord
-
susceptible bijvoeglijk naamwoord
-
délicat bijvoeglijk naamwoord
-
-
débil (desmañado; torpe; desgarbado; tosco; patoso; zafio; inhábil; mastuerzo; bastante mal; larguirucho; desgalichado; en baja forma)
maladroit; malhabile; maladroitement-
maladroit bijvoeglijk naamwoord
-
malhabile bijvoeglijk naamwoord
-
maladroitement bijvoeglijk naamwoord
-
-
débil (bastante mal; desmañado; flojo; torpe; incómodo; inconfortable; blando; enfermizo; desgarbado; preocupado; inquieto; lacio; inútil; tosco; patoso; zafio; de madera; fláccido; inhábil; mastuerzo; larguirucho; desgalichado; en baja forma; poco manejable)
maladif; maladroit; embarrassé; inncommode; avec raideur; malhabile; avec maladresse; dégingandé; maladroitement; sans force; raide; lâche; gauche; relâché; mal à l'aise; gauchement; maladivement; peu maniable; à pas raides-
maladif bijvoeglijk naamwoord
-
maladroit bijvoeglijk naamwoord
-
embarrassé bijvoeglijk naamwoord
-
inncommode bijvoeglijk naamwoord
-
avec raideur bijvoeglijk naamwoord
-
malhabile bijvoeglijk naamwoord
-
avec maladresse bijvoeglijk naamwoord
-
dégingandé bijvoeglijk naamwoord
-
maladroitement bijvoeglijk naamwoord
-
sans force bijvoeglijk naamwoord
-
raide bijvoeglijk naamwoord
-
lâche bijvoeglijk naamwoord
-
gauche bijvoeglijk naamwoord
-
relâché bijvoeglijk naamwoord
-
mal à l'aise bijvoeglijk naamwoord
-
gauchement bijvoeglijk naamwoord
-
maladivement bijvoeglijk naamwoord
-
peu maniable bijvoeglijk naamwoord
-
à pas raides bijvoeglijk naamwoord
-
-
débil (frágil; ruinoso)
-
débil (desabrido; enfermizo)
-
débil (desemparado; inerme; indefenso; sin potencia; impotente; sin fuerza)
impuissant; faible; faiblement; désarmeé; défaillant; sans défense; débilement; sans force; sans armes; débile-
impuissant bijvoeglijk naamwoord
-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
faiblement bijvoeglijk naamwoord
-
désarmeé bijvoeglijk naamwoord
-
défaillant bijvoeglijk naamwoord
-
sans défense bijvoeglijk naamwoord
-
débilement bijvoeglijk naamwoord
-
sans force bijvoeglijk naamwoord
-
sans armes bijvoeglijk naamwoord
-
débile bijvoeglijk naamwoord
-
-
débil (delicado; frágil; vulnerable; sensible)
-
débil (desvalido; necesitado de ayuda; necesitado; indigente; inválido)
nécessiteux; en quête d'aide-
nécessiteux bijvoeglijk naamwoord
-
en quête d'aide bijvoeglijk naamwoord
-
-
débil (quebradizo; tierno; desvencijado; flojo; delicado; sensible; precario; frágil; rendido; tembloroso; destartalado; cochambroso; débilmente; tembleque; ruinoso; derrengado; poco resistente; sin fuerza)
instable; branlant; croulant; cassable; cassant; délabré; chancelant; inconstant; chevrotant-
instable bijvoeglijk naamwoord
-
branlant bijvoeglijk naamwoord
-
croulant bijvoeglijk naamwoord
-
cassable bijvoeglijk naamwoord
-
cassant bijvoeglijk naamwoord
-
délabré bijvoeglijk naamwoord
-
chancelant bijvoeglijk naamwoord
-
inconstant bijvoeglijk naamwoord
-
chevrotant bijvoeglijk naamwoord
-
-
débil (pálido; soso; flojo; vago; agotado; blanco; lejano; gris; tenue; pardo; canoso; gastado; lívido; caduco; difuso; desgastado; mustio; enfermizo; lánguido; desteñido; deslucido; plomizo; incoloro; descolorido; manoseado; desmudado; sin color)
pâle; fané; vaguement; blafard; flétri; décoloré; vague; terne; blême; livide; blémi-
pâle bijvoeglijk naamwoord
-
fané bijvoeglijk naamwoord
-
vaguement bijvoeglijk naamwoord
-
blafard bijvoeglijk naamwoord
-
flétri bijvoeglijk naamwoord
-
décoloré bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
terne bijvoeglijk naamwoord
-
blême bijvoeglijk naamwoord
-
livide bijvoeglijk naamwoord
-
blémi bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor débil:
Verwante woorden van "débil":
Synoniemen voor "débil":
Wiktionary: débil
débil
Cross Translation:
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• débil | → faible | ↔ faint — lacking strength |
• débil | → faible | ↔ feeble — deficient in physical strength |
• débil | → faible | ↔ weak — lacking in force or ability |
• débil | → molasse; mollasson; béni-oui-oui; chiffe molle; femmelette; couille molle; girouette; fadasse; aseptisé | ↔ wishy-washy — wavering or lacking in commitment, certainty, or support |
• débil | → débile | ↔ debil — veraltet: leicht geistig behindert; gilt heute im pädagogischen Bereich als diskriminierender Sprachgebrauch |
• débil | → faible | ↔ flau — schwach, matt |
• débil | → faible | ↔ schwach — ohne Kraft |
• débil | → mou | ↔ week — slap |
• débil | → faible | ↔ zwak — tekortkomend in kracht of vaardigheid |