Overzicht
Spaans naar Frans: Meer gegevens...
-
vago:
- paresseux; fainéant; paresseuse; inactif; indolent; paresseusement; vague; flou; vaguement; voilé; vaporeux; vaporeusement; indéterminé; indéfini; indécis; imprécis; indéfiniment; indistinct; trouble; peu clair; pas clair; confus; louche; obscur; douteux; mensongère; douteuse; mensonger; obscurément; menaçant; effrayant; horrible; précaire; angoissant; terrifiant; précairement; tamisé; diffus; crépusculaire; faible; sinistre; lugubre; de façon sinistre; funeste; qui donne le frisson; indéterminable; brumeux; nébuleuse; nébuleux; brumeuse; estompé; opaque; pas transparent; pâle; fané; blafard; flétri; décoloré; terne; blême; livide; blémi; incertain; équivoque; avec incertitude; compliqué
- fainéant; paresseux; misérable; abruti; fêtard; cloche; nouille; paresse; fainéantise
-
vagar:
- errer; déambuler; vaguer; s'égarer; abîmer; fouiner; rôder; agiter; balancer; amocher; courir le monde; vagabonder; vadrouiller; faire le tour de; errer à l'aventure; regarder autour de soi; flairer çà et là; fureter; chercher; battre le pavé; se balader; traîner; flâner; parader; bambocher; tournailler; battre le paver; rouler sa bosse; bourlinguer
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor vago (Spaans) in het Frans
vago:
-
vago (ocioso)
paresseux; fainéant; paresseuse; inactif; indolent; paresseusement-
paresseux bijvoeglijk naamwoord
-
fainéant bijvoeglijk naamwoord
-
paresseuse bijvoeglijk naamwoord
-
inactif bijvoeglijk naamwoord
-
indolent bijvoeglijk naamwoord
-
paresseusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (borroso; insulso; descolorido; indefinido; confuso)
-
vago (borroso)
-
vago (sin confines; indefinido; indeterminado; poco claro; sin restricciones; infinito; sin limites; sin trabas; sin límites; sin limitaciones; libre; confuso; impreciso; inconmensurable; incalculable; sin obstáculos)
indéterminé; indéfini; vague; indécis; flou; imprécis; indéfiniment; vaguement; indistinct-
indéterminé bijvoeglijk naamwoord
-
indéfini bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
indécis bijvoeglijk naamwoord
-
flou bijvoeglijk naamwoord
-
imprécis bijvoeglijk naamwoord
-
indéfiniment bijvoeglijk naamwoord
-
vaguement bijvoeglijk naamwoord
-
indistinct bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (no claro; inseguro; confuso; dudoso; defectuoso; vacilante; no seguro; indefinido; infinito; inestable; espinoso; turbio; indeterminado; incierto; misterioso; tenebroso; impreciso; impuro; cuestionable; incalculable)
vague; indistinct; trouble; peu clair-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
indistinct bijvoeglijk naamwoord
-
trouble bijvoeglijk naamwoord
-
peu clair bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (confuso; indefinido; indeciso; amortiguado)
indistinct; pas clair; vague; flou-
indistinct bijvoeglijk naamwoord
-
pas clair bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
flou bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (poco claro; tenebroso; oscuro; siniestro; sospechoso; confuso; opaco; misterioso; sombrío; obscuro; tétrico; lóbrego; lanoso; poco fiable; sospechosamente; lanífero)
indistinct; confus; louche; vague; obscur-
indistinct bijvoeglijk naamwoord
-
confus bijvoeglijk naamwoord
-
louche bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
obscur bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (poco fiable; siniestro; oscuro; sospechoso; lóbrego; obscuro; mentiroso; falso; dudoso; misterioso; embustero; sombrío; tenebroso; tétrico; inculpado; no fidedigno; sospechosamente; no digno de confianza)
douteux; louche; mensongère; obscur; douteuse; mensonger; obscurément-
douteux bijvoeglijk naamwoord
-
louche bijvoeglijk naamwoord
-
mensongère bijvoeglijk naamwoord
-
obscur bijvoeglijk naamwoord
-
douteuse bijvoeglijk naamwoord
-
mensonger bijvoeglijk naamwoord
-
obscurément bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (amenazador; borroso; temible; terrorífico; maravilloso; tremendo; horrible; inminente; terrible; alarmante; fantasmal)
menaçant; effrayant; horrible; précaire; angoissant; terrifiant; précairement-
menaçant bijvoeglijk naamwoord
-
effrayant bijvoeglijk naamwoord
-
horrible bijvoeglijk naamwoord
-
précaire bijvoeglijk naamwoord
-
angoissant bijvoeglijk naamwoord
-
terrifiant bijvoeglijk naamwoord
-
précairement bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (escalofriante; borroso; vagamente)
tamisé; diffus; crépusculaire; faible; voilé-
tamisé bijvoeglijk naamwoord
-
diffus bijvoeglijk naamwoord
-
crépusculaire bijvoeglijk naamwoord
-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
voilé bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (siniestro; tenebroso; sombrío; sospechosamente; sospechoso; tétrico; de mal aguero)
sinistre; lugubre; de façon sinistre; funeste; obscurément; qui donne le frisson; obscur-
sinistre bijvoeglijk naamwoord
-
lugubre bijvoeglijk naamwoord
-
de façon sinistre bijvoeglijk naamwoord
-
funeste bijvoeglijk naamwoord
-
obscurément bijvoeglijk naamwoord
-
qui donne le frisson bijvoeglijk naamwoord
-
obscur bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (indeterminado; indefinido)
indéterminable-
indéterminable bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (nebuloso; humeante; brumoso)
-
vago (nebuloso; opaco; borroso; borrado; vaporoso)
-
vago (confuso; poco claro; sin visibilidad)
-
vago (pálido; soso; flojo; agotado; débil; blanco; lejano; gris; tenue; pardo; canoso; gastado; lívido; caduco; difuso; desgastado; mustio; enfermizo; lánguido; desteñido; deslucido; plomizo; incoloro; descolorido; manoseado; desmudado; sin color)
pâle; fané; vaguement; blafard; flétri; décoloré; vague; terne; blême; livide; blémi-
pâle bijvoeglijk naamwoord
-
fané bijvoeglijk naamwoord
-
vaguement bijvoeglijk naamwoord
-
blafard bijvoeglijk naamwoord
-
flétri bijvoeglijk naamwoord
-
décoloré bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
terne bijvoeglijk naamwoord
-
blême bijvoeglijk naamwoord
-
livide bijvoeglijk naamwoord
-
blémi bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (no seguro; incierto; indefinido; inestable; inseguro)
vague; douteux; incertain; équivoque; avec incertitude-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
douteux bijvoeglijk naamwoord
-
incertain bijvoeglijk naamwoord
-
équivoque bijvoeglijk naamwoord
-
avec incertitude bijvoeglijk naamwoord
-
-
vago (poco claro; confuso; sin visibilidad)
compliqué; obscur; opaque; vague; obscurément-
compliqué bijvoeglijk naamwoord
-
obscur bijvoeglijk naamwoord
-
opaque bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
obscurément bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor vago:
Verwante woorden van "vago":
Synoniemen voor "vago":
Wiktionary: vago
vago
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vago | → paresseux | ↔ lazy — unwilling to work |
• vago | → souillon; flemmard | ↔ slob — lazy, slovenly person |
• vago | → vague | ↔ vague — not clearly expressed |
• vago | → indistinct; flou; vague | ↔ vaag — iets wat niet duidelijk is, niet scherp omlijnen |
• vago | → paresseux | ↔ lui — werkschuw, niet houden van inspanning of werk |
• vago | → faignant; feignant | ↔ Faultier — Bezeichnung für eine faule Person (Faulenzer) |
• vago | → vague | ↔ undeutlich — nicht exakt, nur vage |
• vago | → vague; vaguement | ↔ vage — schwer erkennbar oder vorstellbar, ungewiss |
vago vorm van vagar:
-
vagar (errar; deambular)
errer; déambuler; vaguer; s'égarer-
errer werkwoord (erre, erres, errons, errez, errent, errais, errait, errions, erriez, erraient, errai, erras, erra, errâmes, errâtes, errèrent, errerai, erreras, errera, errerons, errerez, erreront)
-
déambuler werkwoord (déambule, déambules, déambulons, déambulez, déambulent, déambulais, déambulait, déambulions, déambuliez, déambulaient, déambulai, déambulas, déambula, déambulâmes, déambulâtes, déambulèrent, déambulerai, déambuleras, déambulera, déambulerons, déambulerez, déambuleront)
-
vaguer werkwoord (vague, vagues, vaguons, vaguez, vaguent, vaguais, vaguait, vaguions, vaguiez, vaguaient, vaguai, vaguas, vagua, vaguâmes, vaguâtes, vaguèrent, vaguerai, vagueras, vaguera, vaguerons, vaguerez, vagueront)
-
s'égarer werkwoord
-
-
vagar (vagabundear; deambular; errar)
abîmer; fouiner; rôder; agiter; errer; balancer; amocher; courir le monde; vagabonder; vadrouiller; faire le tour de; errer à l'aventure-
abîmer werkwoord (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, abîment, abîmais, abîmait, abîmions, abîmiez, abîmaient, abîmai, abîmas, abîma, abîmâmes, abîmâtes, abîmèrent, abîmerai, abîmeras, abîmera, abîmerons, abîmerez, abîmeront)
-
fouiner werkwoord (fouine, fouines, fouinons, fouinez, fouinent, fouinais, fouinait, fouinions, fouiniez, fouinaient, fouinai, fouinas, fouina, fouinâmes, fouinâtes, fouinèrent, fouinerai, fouineras, fouinera, fouinerons, fouinerez, fouineront)
-
rôder werkwoord (rôde, rôdes, rôdons, rôdez, rôdent, rôdais, rôdait, rôdions, rôdiez, rôdaient, rôdai, rôdas, rôda, rôdâmes, rôdâtes, rôdèrent, rôderai, rôderas, rôdera, rôderons, rôderez, rôderont)
-
agiter werkwoord (agite, agites, agitons, agitez, agitent, agitais, agitait, agitions, agitiez, agitaient, agitai, agitas, agita, agitâmes, agitâtes, agitèrent, agiterai, agiteras, agitera, agiterons, agiterez, agiteront)
-
errer werkwoord (erre, erres, errons, errez, errent, errais, errait, errions, erriez, erraient, errai, erras, erra, errâmes, errâtes, errèrent, errerai, erreras, errera, errerons, errerez, erreront)
-
balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
-
amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, amochent, amochais, amochait, amochions, amochiez, amochaient, amochai, amochas, amocha, amochâmes, amochâtes, amochèrent, amocherai, amocheras, amochera, amocherons, amocherez, amocheront)
-
courir le monde werkwoord
-
vagabonder werkwoord (vagabonde, vagabondes, vagabondons, vagabondez, vagabondent, vagabondais, vagabondait, vagabondions, vagabondiez, vagabondaient, vagabondai, vagabondas, vagabonda, vagabondâmes, vagabondâtes, vagabondèrent, vagabonderai, vagabonderas, vagabondera, vagabonderons, vagabonderez, vagabonderont)
-
vadrouiller werkwoord (vadrouille, vadrouilles, vadrouillons, vadrouillez, vadrouillent, vadrouillais, vadrouillait, vadrouillions, vadrouilliez, vadrouillaient, vadrouillai, vadrouillas, vadrouilla, vadrouillâmes, vadrouillâtes, vadrouillèrent, vadrouillerai, vadrouilleras, vadrouillera, vadrouillerons, vadrouillerez, vadrouilleront)
-
faire le tour de werkwoord
-
errer à l'aventure werkwoord
-
-
vagar (pasear; rodar; deambular; extraviarse; vagabundear)
errer; rôder; vagabonder; vaguer-
errer werkwoord (erre, erres, errons, errez, errent, errais, errait, errions, erriez, erraient, errai, erras, erra, errâmes, errâtes, errèrent, errerai, erreras, errera, errerons, errerez, erreront)
-
rôder werkwoord (rôde, rôdes, rôdons, rôdez, rôdent, rôdais, rôdait, rôdions, rôdiez, rôdaient, rôdai, rôdas, rôda, rôdâmes, rôdâtes, rôdèrent, rôderai, rôderas, rôdera, rôderons, rôderez, rôderont)
-
vagabonder werkwoord (vagabonde, vagabondes, vagabondons, vagabondez, vagabondent, vagabondais, vagabondait, vagabondions, vagabondiez, vagabondaient, vagabondai, vagabondas, vagabonda, vagabondâmes, vagabondâtes, vagabondèrent, vagabonderai, vagabonderas, vagabondera, vagabonderons, vagabonderez, vagabonderont)
-
vaguer werkwoord (vague, vagues, vaguons, vaguez, vaguent, vaguais, vaguait, vaguions, vaguiez, vaguaient, vaguai, vaguas, vagua, vaguâmes, vaguâtes, vaguèrent, vaguerai, vagueras, vaguera, vaguerons, vaguerez, vagueront)
-
-
vagar (curiosear; mirar a su alrededor; fisgar; recorrer con la mirada; husmear; vagabundear; vagabundear sin rumbo)
regarder autour de soi; flairer çà et là; fureter; fouiner; chercher-
regarder autour de soi werkwoord
-
flairer çà et là werkwoord
-
fureter werkwoord (furète, furètes, furetons, furetez, furètent, furetais, furetait, furetions, furetiez, furetaient, furetai, furetas, fureta, furetâmes, furetâtes, furetèrent, furèterai, furèteras, furètera, furèterons, furèterez, furèteront)
-
fouiner werkwoord (fouine, fouines, fouinons, fouinez, fouinent, fouinais, fouinait, fouinions, fouiniez, fouinaient, fouinai, fouinas, fouina, fouinâmes, fouinâtes, fouinèrent, fouinerai, fouineras, fouinera, fouinerons, fouinerez, fouineront)
-
chercher werkwoord (cherche, cherches, cherchons, cherchez, cherchent, cherchais, cherchait, cherchions, cherchiez, cherchaient, cherchai, cherchas, chercha, cherchâmes, cherchâtes, cherchèrent, chercherai, chercheras, cherchera, chercherons, chercherez, chercheront)
-
-
vagar (pasearse; pasear lentamente; deambular; callejear; hacer una parada; barzonear)
battre le pavé; se balader; traîner; flâner; parader; bambocher-
battre le pavé werkwoord
-
se balader werkwoord
-
traîner werkwoord (traîne, traînes, traînons, traînez, traînent, traînais, traînait, traînions, traîniez, traînaient, traînai, traînas, traîna, traînâmes, traînâtes, traînèrent, traînerai, traîneras, traînera, traînerons, traînerez, traîneront)
-
flâner werkwoord (flâne, flânes, flânons, flânez, flânent, flânais, flânait, flânions, flâniez, flânaient, flânai, flânas, flâna, flânâmes, flânâtes, flânèrent, flânerai, flâneras, flânera, flânerons, flânerez, flâneront)
-
parader werkwoord (parade, parades, paradons, paradez, paradent, paradais, paradait, paradions, paradiez, paradaient, paradai, paradas, parada, paradâmes, paradâtes, paradèrent, paraderai, paraderas, paradera, paraderons, paraderez, paraderont)
-
bambocher werkwoord (bamboche, bamboches, bambochons, bambochez, bambochent, bambochais, bambochait, bambochions, bambochiez, bambochaient, bambochai, bambochas, bambocha, bambochâmes, bambochâtes, bambochèrent, bambocherai, bambocheras, bambochera, bambocherons, bambocherez, bambocheront)
-
-
vagar (deambular; errar)
errer; vagabonder-
errer werkwoord (erre, erres, errons, errez, errent, errais, errait, errions, erriez, erraient, errai, erras, erra, errâmes, errâtes, errèrent, errerai, erreras, errera, errerons, errerez, erreront)
-
vagabonder werkwoord (vagabonde, vagabondes, vagabondons, vagabondez, vagabondent, vagabondais, vagabondait, vagabondions, vagabondiez, vagabondaient, vagabondai, vagabondas, vagabonda, vagabondâmes, vagabondâtes, vagabondèrent, vagabonderai, vagabonderas, vagabondera, vagabonderons, vagabonderez, vagabonderont)
-
-
vagar (andar por ahí; pasear; circular; deambular; dar una vuelta)
traîner; flâner; tournailler; battre le paver; faire le tour de-
traîner werkwoord (traîne, traînes, traînons, traînez, traînent, traînais, traînait, traînions, traîniez, traînaient, traînai, traînas, traîna, traînâmes, traînâtes, traînèrent, traînerai, traîneras, traînera, traînerons, traînerez, traîneront)
-
flâner werkwoord (flâne, flânes, flânons, flânez, flânent, flânais, flânait, flânions, flâniez, flânaient, flânai, flânas, flâna, flânâmes, flânâtes, flânèrent, flânerai, flâneras, flânera, flânerons, flânerez, flâneront)
-
tournailler werkwoord (tournaille, tournailles, tournaillons, tournaillez, tournaillent, tournaillais, tournaillait, tournaillions, tournailliez, tournaillaient, tournaillai, tournaillas, tournailla, tournaillâmes, tournaillâtes, tournaillèrent, tournaillerai, tournailleras, tournaillera, tournaillerons, tournaillerez, tournailleront)
-
battre le paver werkwoord
-
faire le tour de werkwoord
-
-
vagar (vagabundear sin rumbo; vagabundear; ir sin rumbo)
rouler sa bosse; bourlinguer-
rouler sa bosse werkwoord
-
bourlinguer werkwoord (bourlingue, bourlingues, bourlinguons, bourlinguez, bourlinguent, bourlinguais, bourlinguait, bourlinguions, bourlinguiez, bourlinguaient, bourlinguai, bourlinguas, bourlingua, bourlinguâmes, bourlinguâtes, bourlinguèrent, bourlinguerai, bourlingueras, bourlinguera, bourlinguerons, bourlinguerez, bourlingueront)
-
Conjugations for vagar:
presente
- vago
- vagas
- vaga
- vagamos
- vagáis
- vagan
imperfecto
- vagaba
- vagabas
- vagaba
- vagábamos
- vagabais
- vagaban
indefinido
- vagué
- vagaste
- vagó
- vagamos
- vagasteis
- vagaron
fut. de ind.
- vagaré
- vagarás
- vagará
- vagaremos
- vagaréis
- vagarán
condic.
- vagaría
- vagarías
- vagaría
- vagaríamos
- vagaríais
- vagarían
pres. de subj.
- que vague
- que vagues
- que vague
- que vaguemos
- que vaguéis
- que vaguen
imp. de subj.
- que vagara
- que vagaras
- que vagara
- que vagáramos
- que vagarais
- que vagaran
miscelánea
- ¡vaga!
- ¡vagad!
- ¡no vagues!
- ¡no vaguéis!
- vagado
- vagando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor vagar:
Synoniemen voor "vagar":
Wiktionary: vagar
vagar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vagar | → flâner | ↔ loiter — to stand about idly |
• vagar | → errer | ↔ roam — wander freely |
• vagar | → errer; vaguer; divaguer | ↔ wander — to move without purpose or destination |
• vagar | → errer | ↔ irren — Orientierungslos sein, ohne Ortskenntnis umherlaufen, sich verlaufen |