Overzicht
Spaans naar Frans: Meer gegevens...
- grava:
-
grave:
- grave; mal; sérieux; mauvais; inquiétant; fâcheux; très grave; sérieusement; gravement; gravissime; gros; obèse; épais; fort; lourd; corpulent; adipeux; sincère; critique; pénible; épineux; embarrassant; gênant; difficile; délicat; modeste; simple; sobre; modestement; retenu; discret; modéré; réservé; sobrement; avec modération; mou; efféminé; mol; terrible; énorme; épouvantable; terriblement; effroyable; affreusement; vachement; affolant; effroyablement; atroce; suspect; basse; bas; méchant; méprisable; ordinaire; peu élevé; ignoblement; quotidien; odieux; ignoble; bassement; généralement admis; courant; vil; infect; ordinairement; déshonorant; habituel; normal; infâme; usuel; honteusement; d'usage; sans scrupules; odieusement
- gravar:
-
Wiktionary:
- grava → gravier
- grava → gravillons, graviers, gravier, grès grossier à grains anguleux, sable gros, sables, gernotte, garnotte, gravail, gravaille, gravois, gravelle, rochaille, grès à gros grains
- grave → considérable, grave, majeur
- grave → grave, lourd, pesant, écrasant, abrutissant, dogmatique
- gravar → frapper
Spaans
Uitgebreide vertaling voor grava (Spaans) in het Frans
grava:
Vertaal Matrix voor grava:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cailloutis | grava | cemento; mortero; sustancia |
gravier | cascajo; grava; gravilla; guijo | arena cascajosa; arena gruesa; cascajo; piedra suelta; suelo de gravilla |
gâchis | grava | banda; barraca; barullo; batiburillo; batiburrillo; birria; canalla; caos; casucha; chapucerías; chapuzas; choza; confusión; cuadrilla; desbarajuste; desorden; escombrera; escándalo; estropicio; pacotilla; pocilga; porquería; tejavana |
mortier | grava | almirez; argamasa; cal; calcio; cemento; comercio de las especias; emplasto; escayola; esparadrapo; especie; estuco; mortero; parche; saco de arroz; sustancia; tirita; yeso |
pierraille | grava |
Verwante woorden van "grava":
Synoniemen voor "grava":
Wiktionary: grava
grava
Cross Translation:
noun
-
géologie|fr roche détritique à éléments assez gros (sables grossiers et cailloux), d’origine fluviatile ou littorale (on dit aussi cailloutis).
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grava | → gravillons; graviers | ↔ gravel — small fragments of rock |
• grava | → gravier | ↔ grind — een erosieprodukt, ontstaan uit gesteente |
• grava | → grès grossier à grains anguleux; sable gros; sables; gravier; gernotte; garnotte; gravail; gravaille; gravois; gravelle; rochaille | ↔ Kies — lose Gesteinsstücke in einer Korngröße von etwa 3 mm bis 30 mm |
• grava | → grès à gros grains | ↔ Kies — Baustoff und Bauzuschlagstoff, Filtermaterial aus [1] |
grava vorm van grave:
-
grave (desagradable; deplorable; malo; serio)
-
grave (serio)
très grave; sérieux; sérieusement; gravement; gravissime-
très grave bijvoeglijk naamwoord
-
sérieux bijvoeglijk naamwoord
-
sérieusement bijvoeglijk naamwoord
-
gravement bijvoeglijk naamwoord
-
gravissime bijvoeglijk naamwoord
-
-
grave (corpulento; gordo; masivo; puesto; graso; espeso; hinchado; grasiento; penoso; negrilla; extenso; obeso; voluminoso; grueso; reducido; entrado; sólido; movido; fértil; lucrativo; rollizo; llenito; entrado en carnes; pesado; importante; severo; repleto; gravemente)
-
grave (en serio; serio)
sérieux; sérieusement; sincère; grave; gravement-
sérieux bijvoeglijk naamwoord
-
sérieusement bijvoeglijk naamwoord
-
sincère bijvoeglijk naamwoord
-
grave bijvoeglijk naamwoord
-
gravement bijvoeglijk naamwoord
-
-
grave (crítico; delicado; alarmante; precario; complicado; inquietante; angustioso; difícil; penoso; espinoso; apurado; preocupante)
critique; pénible; inquiétant; épineux; embarrassant; gênant; difficile; délicat-
critique bijvoeglijk naamwoord
-
pénible bijvoeglijk naamwoord
-
inquiétant bijvoeglijk naamwoord
-
épineux bijvoeglijk naamwoord
-
embarrassant bijvoeglijk naamwoord
-
gênant bijvoeglijk naamwoord
-
difficile bijvoeglijk naamwoord
-
délicat bijvoeglijk naamwoord
-
-
grave (austero; apagado; suave; sobrio)
modeste; simple; sobre; modestement; retenu; discret; modéré; réservé; gravement; sobrement; avec modération-
modeste bijvoeglijk naamwoord
-
simple bijvoeglijk naamwoord
-
sobre bijvoeglijk naamwoord
-
modestement bijvoeglijk naamwoord
-
retenu bijvoeglijk naamwoord
-
discret bijvoeglijk naamwoord
-
modéré bijvoeglijk naamwoord
-
réservé bijvoeglijk naamwoord
-
gravement bijvoeglijk naamwoord
-
sobrement bijvoeglijk naamwoord
-
avec modération bijvoeglijk naamwoord
-
-
grave (blando; de puta madre; duro; enormemente; terriblemente; flojo; malo; horroroso; áspero; transpirado; triste; terrible; atroz; radical; tremendamente; horrendo; crudo; bárbaro; deplorable; tremendo; horrible; extremo; excesivo; sudoroso; escalofriante; lastimero; mollicio; lamentable; espantoso; enorme)
-
grave (enormemente; de puta madre; extremo; terrible; terriblemente; tremendo; enorme; excesivo; escalofriante; tremendamente)
-
grave (terrible; horrible; horroroso; tremendo; alarmante; temido; aterrador; espantoso; bárbaro; infame; terrorífico; horrendo; temible)
terrible; épouvantable; terriblement; effroyable; affreusement; vachement; affolant; effroyablement; atroce-
terrible bijvoeglijk naamwoord
-
épouvantable bijvoeglijk naamwoord
-
terriblement bijvoeglijk naamwoord
-
effroyable bijvoeglijk naamwoord
-
affreusement bijvoeglijk naamwoord
-
vachement bijvoeglijk naamwoord
-
affolant bijvoeglijk naamwoord
-
effroyablement bijvoeglijk naamwoord
-
atroce bijvoeglijk naamwoord
-
-
grave (receloso; suspicaz; inconveniente; falso; desconfiado; escabroso; inquietante; falsamente)
-
grave (andrajoso; bajo; malo; pequeño; inferior; menos; común; grosero; indigno; bajamente; realmente; sencillo; general; guarro; mezquino; limitado; sencillamente; soez; corriente; normalmente; habitual; acostumbrado; vil; simplemente; verdaderamente; ordinario; canalla; francamente; ruin; usual; infame; criminal; indecente; comúnmente; obsceno; harapiento; módico; como siempre; sin más; ignominioso; habituado a; deshonroso; vilmente; oxidante; así como así; innoble; a sotavento)
basse; bas; méchant; mauvais; méprisable; ordinaire; peu élevé; ignoblement; quotidien; odieux; ignoble; bassement; vachement; généralement admis; courant; vil; infect; ordinairement; déshonorant; habituel; normal; infâme; usuel; honteusement; d'usage; sans scrupules; odieusement-
basse bijvoeglijk naamwoord
-
bas bijvoeglijk naamwoord
-
méchant bijvoeglijk naamwoord
-
mauvais bijvoeglijk naamwoord
-
méprisable bijvoeglijk naamwoord
-
ordinaire bijvoeglijk naamwoord
-
peu élevé bijvoeglijk naamwoord
-
ignoblement bijvoeglijk naamwoord
-
quotidien bijvoeglijk naamwoord
-
odieux bijvoeglijk naamwoord
-
ignoble bijvoeglijk naamwoord
-
bassement bijvoeglijk naamwoord
-
vachement bijvoeglijk naamwoord
-
généralement admis bijvoeglijk naamwoord
-
courant bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
infect bijvoeglijk naamwoord
-
ordinairement bijvoeglijk naamwoord
-
déshonorant bijvoeglijk naamwoord
-
habituel bijvoeglijk naamwoord
-
normal bijvoeglijk naamwoord
-
infâme bijvoeglijk naamwoord
-
usuel bijvoeglijk naamwoord
-
honteusement bijvoeglijk naamwoord
-
d'usage bijvoeglijk naamwoord
-
sans scrupules bijvoeglijk naamwoord
-
odieusement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor grave:
Verwante woorden van "grave":
Synoniemen voor "grave":
Wiktionary: grave
grave
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grave | → grave | ↔ deep — of a sound or voice, low in pitch |
• grave | → lourd; pesant; écrasant; abrutissant; dogmatique | ↔ ponderous — dull or boring |
• grave | → grave | ↔ ernsthaft — gefährlich, schlimm |
• grave | → grave | ↔ gravitätisch — oft spöttisch: würdevoll, gemessen, mit (steifer) Würde |
grava vorm van gravar:
-
gravar (ordenar; encargar; agobiar; pesar sobre; mandar; cargar)
charger; importuner; accabler-
charger werkwoord (charge, charges, chargeons, chargez, chargent, chargeais, chargeait, chargions, chargiez, chargeaient, chargeai, chargeas, chargea, chargeâmes, chargeâtes, chargèrent, chargerai, chargeras, chargera, chargerons, chargerez, chargeront)
-
importuner werkwoord (importune, importunes, importunons, importunez, importunent, importunais, importunait, importunions, importuniez, importunaient, importunai, importunas, importuna, importunâmes, importunâtes, importunèrent, importunerai, importuneras, importunera, importunerons, importunerez, importuneront)
-
accabler werkwoord (accable, accables, accablons, accablez, accablent, accablais, accablait, accablions, accabliez, accablaient, accablai, accablas, accabla, accablâmes, accablâtes, accablèrent, accablerai, accableras, accablera, accablerons, accablerez, accableront)
-
Conjugations for gravar:
presente
- gravo
- gravas
- grava
- gravamos
- graváis
- gravan
imperfecto
- gravaba
- gravabas
- gravaba
- gravábamos
- gravabais
- gravaban
indefinido
- gravé
- gravaste
- gravó
- gravamos
- gravasteis
- gravaron
fut. de ind.
- gravaré
- gravarás
- gravará
- gravaremos
- gravaréis
- gravarán
condic.
- gravaría
- gravarías
- gravaría
- gravaríamos
- gravaríais
- gravarían
pres. de subj.
- que grave
- que graves
- que grave
- que gravemos
- que gravéis
- que graven
imp. de subj.
- que gravara
- que gravaras
- que gravara
- que graváramos
- que gravarais
- que gravaran
miscelánea
- ¡grava!
- ¡gravad!
- ¡no graves!
- ¡no gravéis!
- gravado
- gravando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor gravar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
accabler | agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre | abrumar; apabullar; arrollar; aturdir |
charger | agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre | abultar; acusar; adivinar; aumentar; aumentar la carga; barruntar; cargar; cargar un fusil; conjeturar; culpar; dar orden de; decretar; embarcar; estibar; exagerar; fletar; hacer más pesado; inculpar; insinuar; llenar; mandar; ordenar; recargar; reforzar; rellenar; sospechar |
importuner | agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre | afligir; atormentar; castigar; fastidiar; gastar bromas; hacer la puñeta; importunar; incordiar; molestar; provocar |