Overzicht
Spaans naar Frans: Meer gegevens...
-
ducho:
- vilain; méchant; rusé; malin; hypocrite; sournoisement; perfide; bas; miteux; futé; minable; traître; vil; roué; bassement; perfidement; sournois; fieffé; vilainement; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres; brillant; astucieux; ingénieuse; ingénieux; averti; agile; avisé; habile; avec astuce; habilement; ingénieusement; astucieusement; clairvoyant; sagace; finement; fin; intelligent; capable; entraîné; compétent; exercé; adroitement; apte; adroit; utilisable; utile; commode; roublard; complet; parfait; achevé; accompli
- ducharse:
-
Wiktionary:
- ducho → adroit, habile
- ducharse → se doucher, prendre une douche, doucher, [[se doucher]], [[prendre une douche]]
Spaans
Uitgebreide vertaling voor ducho (Spaans) in het Frans
ducho:
-
ducho (astuto; exquisito; zorro; bajo; desagradable; malo; antipático; sinvergüenza; secreto; afilado; redomado; guarro; a escondidas; listo; grosero; canalla; sofisticado; vivo; falso; disimulado; secretamente; hábil; desafinado; indecente; taimado; pérfido; cazurro; traicionero; tallado; reticente; despreciable; obsceno; andrajoso; harapiento; solapado; socarrón; a hurtadillas; terriblemente; subrepticio; falsamente; en secreto; falsificado; desacorde; en falso)
vilain; méchant; rusé; malin; hypocrite; sournoisement; perfide; bas; miteux; futé; minable; traître; vil; roué; bassement; perfidement; sournois; fieffé; vilainement; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres-
vilain bijvoeglijk naamwoord
-
méchant bijvoeglijk naamwoord
-
rusé bijvoeglijk naamwoord
-
malin bijvoeglijk naamwoord
-
hypocrite bijvoeglijk naamwoord
-
sournoisement bijvoeglijk naamwoord
-
perfide bijvoeglijk naamwoord
-
bas bijvoeglijk naamwoord
-
miteux bijvoeglijk naamwoord
-
futé bijvoeglijk naamwoord
-
minable bijvoeglijk naamwoord
-
traître bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
roué bijvoeglijk naamwoord
-
bassement bijvoeglijk naamwoord
-
perfidement bijvoeglijk naamwoord
-
sournois bijvoeglijk naamwoord
-
fieffé bijvoeglijk naamwoord
-
vilainement bijvoeglijk naamwoord
-
à la dérobée bijvoeglijk naamwoord
-
traîtreusement bijvoeglijk naamwoord
-
à l'insu des autres bijvoeglijk naamwoord
-
-
ducho (ingenioso; perito; apuesto; hábil; diestro; listo; inventivo; inteligente; habilidoso)
brillant; astucieux; ingénieuse; ingénieux; averti; agile; avisé; habile; avec astuce; habilement; ingénieusement; astucieusement-
brillant bijvoeglijk naamwoord
-
astucieux bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieuse bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieux bijvoeglijk naamwoord
-
averti bijvoeglijk naamwoord
-
agile bijvoeglijk naamwoord
-
avisé bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
avec astuce bijvoeglijk naamwoord
-
habilement bijvoeglijk naamwoord
-
ingénieusement bijvoeglijk naamwoord
-
astucieusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
ducho (agudo; mañoso; cortante; hermoso; listo; perito; ingenioso; talentoso; habilidoso; bonito; claro; preciso; apretado; acre; sagaz; versado; rácano; bello; atractivo; áspero; inteligente; oportuno; penoso; doloroso; ajustado; puntiagudo; punzante; buen mozo; de buen ver)
clairvoyant; sagace; finement; fin; intelligent-
clairvoyant bijvoeglijk naamwoord
-
sagace bijvoeglijk naamwoord
-
finement bijvoeglijk naamwoord
-
fin bijvoeglijk naamwoord
-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
-
ducho (hábil; capaz; talentoso; listo; apto; competente; experto; versado; habilidoso; perito; diestro; entrenado; mañoso; certero; experimentado; sabiondo)
capable; entraîné; compétent; habile; exercé; adroitement; apte; adroit; habilement-
capable bijvoeglijk naamwoord
-
entraîné bijvoeglijk naamwoord
-
compétent bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
exercé bijvoeglijk naamwoord
-
adroitement bijvoeglijk naamwoord
-
apte bijvoeglijk naamwoord
-
adroit bijvoeglijk naamwoord
-
habilement bijvoeglijk naamwoord
-
-
ducho (utilizable; útil; valioso; servible; hábil; viable; diestro; factible; aprovechado; mañoso; manejable; inestimable; meritorio; inapreciable; aprovechable; habilidoso; de fácil manejo; digno de mérito)
utilisable; utile; commode-
utilisable bijvoeglijk naamwoord
-
utile bijvoeglijk naamwoord
-
commode bijvoeglijk naamwoord
-
-
ducho (astuto; listo; espabilado; muy vivo)
-
ducho (versado; experto)
Vertaal Matrix voor ducho:
Verwante woorden van "ducho":
Synoniemen voor "ducho":
ducho vorm van ducharse:
-
ducharse
Conjugations for ducharse:
presente
- me ducho
- te duchas
- se ducha
- nos duchamos
- os ducháis
- se duchan
imperfecto
- me duchaba
- te duchabas
- se duchaba
- nos duchábamos
- os duchabais
- se duchaban
indefinido
- me duché
- te duchaste
- se duchó
- nos duchamos
- os duchasteis
- se ducharon
fut. de ind.
- me ducharé
- te ducharás
- se duchará
- nos ducharemos
- os ducharéis
- se ducharán
condic.
- me ducharía
- te ducharías
- se ducharía
- nos ducharíamos
- os ducharíais
- se ducharían
pres. de subj.
- que me duche
- que te duches
- que se duche
- que nos duchemos
- que os duchéis
- que se duchen
imp. de subj.
- que me duchara
- que te ducharas
- que se duchara
- que nos ducháramos
- que os ducharais
- que se ducharan
miscelánea
- ¡duchate!
- ¡duchaos!
- ¡no te duches!
- ¡no os duchéis!
- duchado
- duchándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor ducharse:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
prendre une douche | ducharse | |
se doucher | ducharse |
Wiktionary: ducharse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ducharse | → se doucher | ↔ douchen — een douche nemen |
• ducharse | → prendre une douche; doucher | ↔ duschen — sich oder jemanden anders mithilfe einer Brause meist zu Reinigungszwecken mit Wasser berieseln |
• ducharse | → [[se doucher]]; [[prendre une douche]] | ↔ shower — to bathe using a shower |