Overzicht
Spaans naar Frans: Meer gegevens...
-
activo:
- actif; travaillant; travailleur; labourieusement; activement; occupé; agissant; active; diligent; animé; affairé; diligemment; turbulent; enjoué; vive; remuant; joyeux; vif; gai; gaiement; avec vivacité; alerte; avec animation; laborieux; laborieuse; laborieusement; énergique; vivement; dynamique; énergiquement; avec beaucoup d'énergie; excité; agité; échauffé; vexé; éveillé; chauffé; dégourdi; hardiment; irrité; d'une manière agitée; effectif
- actif; voix active; bien; composant
- activar:
- activarse:
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor activo (Spaans) in het Frans
activo:
-
activo (laborioso)
actif; travaillant; travailleur; labourieusement; activement-
actif bijvoeglijk naamwoord
-
travaillant bijvoeglijk naamwoord
-
travailleur bijvoeglijk naamwoord
-
labourieusement bijvoeglijk naamwoord
-
activement bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (trabajador; animado; industrioso)
occupé; agissant; active; actif; travailleur; diligent; animé; activement; affairé; diligemment-
occupé bijvoeglijk naamwoord
-
agissant bijvoeglijk naamwoord
-
active bijvoeglijk naamwoord
-
actif bijvoeglijk naamwoord
-
travailleur bijvoeglijk naamwoord
-
diligent bijvoeglijk naamwoord
-
animé bijvoeglijk naamwoord
-
activement bijvoeglijk naamwoord
-
affairé bijvoeglijk naamwoord
-
diligemment bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (ocupado; despierto; alegre; intenso; atareado; vivo; ardiente; animado; recargado; festivo; agitado; frecuente; de buen humor; vigoroso; prolífero)
turbulent; enjoué; vive; remuant; joyeux; animé; vif; gai; gaiement; avec vivacité; alerte; avec animation-
turbulent bijvoeglijk naamwoord
-
enjoué bijvoeglijk naamwoord
-
vive bijvoeglijk naamwoord
-
remuant bijvoeglijk naamwoord
-
joyeux bijvoeglijk naamwoord
-
animé bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
gai bijvoeglijk naamwoord
-
gaiement bijvoeglijk naamwoord
-
avec vivacité bijvoeglijk naamwoord
-
alerte bijvoeglijk naamwoord
-
avec animation bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (industrioso; trabajador; hacendoso; diligente)
active; actif; diligent; diligemment; laborieux; activement; laborieuse; laborieusement-
active bijvoeglijk naamwoord
-
actif bijvoeglijk naamwoord
-
diligent bijvoeglijk naamwoord
-
diligemment bijvoeglijk naamwoord
-
laborieux bijvoeglijk naamwoord
-
activement bijvoeglijk naamwoord
-
laborieuse bijvoeglijk naamwoord
-
laborieusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (ágil; dinámico; vital; enérgico; animado; vivo; móvil)
énergique; vivement; dynamique; vive; vif; remuant; animé; actif; avec vivacité; activement; énergiquement; avec beaucoup d'énergie-
énergique bijvoeglijk naamwoord
-
vivement bijvoeglijk naamwoord
-
dynamique bijvoeglijk naamwoord
-
vive bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
remuant bijvoeglijk naamwoord
-
animé bijvoeglijk naamwoord
-
actif bijvoeglijk naamwoord
-
avec vivacité bijvoeglijk naamwoord
-
activement bijvoeglijk naamwoord
-
énergiquement bijvoeglijk naamwoord
-
avec beaucoup d'énergie bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (agitado; excitado; vivo; nervioso; alegre; acalorado; agitadamente; caliente; animado; despierto; ardiente)
excité; agité; échauffé; vif; énergiquement; vexé; éveillé; alerte; chauffé; dégourdi; hardiment; irrité; d'une manière agitée-
excité bijvoeglijk naamwoord
-
agité bijvoeglijk naamwoord
-
échauffé bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
énergiquement bijvoeglijk naamwoord
-
vexé bijvoeglijk naamwoord
-
éveillé bijvoeglijk naamwoord
-
alerte bijvoeglijk naamwoord
-
chauffé bijvoeglijk naamwoord
-
dégourdi bijvoeglijk naamwoord
-
hardiment bijvoeglijk naamwoord
-
irrité bijvoeglijk naamwoord
-
d'une manière agitée bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (efectivo; fuerte; eficaz; vigoroso; potente; vital; laborioso; diligente; robusto; fornido; enérgico; musculoso; muy fuerte; fortachón)
-
activo
-
el activo (forma activa)
-
el activo (bien)
-
el activo
Vertaal Matrix voor activo:
Verwante woorden van "activo":
Synoniemen voor "activo":
Wiktionary: activo
activo
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• activo | → actif; avoir; atout | ↔ asset — something or someone of any value |
• activo | → actif | ↔ bedrijvig — tot hard werken geneigd |
• activo | → actif | ↔ actief — met iets bezig zijnde |
• activo | → dégourdi; agil; active; actif; entreprenant; remuant; dynamique | ↔ rührig — geschäftig, von Unternehmergeist besessen |
• activo | → actif | ↔ Aktivum — Wirtschaft, meist Plural: Vermögenswert, der auf der Aktivseite der Bilanz eines Unternehmens steht |
• activo | → actif | ↔ tätig — handelnd, etwas Praktisches tuend |
activar:
-
activar
activer; animer; stimuler-
activer werkwoord (active, actives, activons, activez, activent, activais, activait, activions, activiez, activaient, activai, activas, activa, activâmes, activâtes, activèrent, activerai, activeras, activera, activerons, activerez, activeront)
-
animer werkwoord (anime, animes, animons, animez, animent, animais, animait, animions, animiez, animaient, animai, animas, anima, animâmes, animâtes, animèrent, animerai, animeras, animera, animerons, animerez, animeront)
-
stimuler werkwoord (stimule, stimules, stimulons, stimulez, stimulent, stimulais, stimulait, stimulions, stimuliez, stimulaient, stimulai, stimulas, stimula, stimulâmes, stimulâtes, stimulèrent, stimulerai, stimuleras, stimulera, stimulerons, stimulerez, stimuleront)
-
-
activar (poner en marcha con manivela; impulsar)
mettre en marche; démarrer à la manivelle-
mettre en marche werkwoord
-
démarrer à la manivelle werkwoord
-
-
activar (habilitar)
Conjugations for activar:
presente
- activo
- activas
- activa
- activamos
- activáis
- activan
imperfecto
- activaba
- activabas
- activaba
- activábamos
- activabais
- activaban
indefinido
- activé
- activaste
- activó
- activamos
- activasteis
- activaron
fut. de ind.
- activaré
- activarás
- activará
- activaremos
- activaréis
- activarán
condic.
- activaría
- activarías
- activaría
- activaríamos
- activaríais
- activarían
pres. de subj.
- que active
- que actives
- que active
- que activemos
- que activéis
- que activen
imp. de subj.
- que activara
- que activaras
- que activara
- que activáramos
- que activarais
- que activaran
miscelánea
- ¡activa!
- ¡activad!
- ¡no actives!
- ¡no activéis!
- activado
- activando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor activar:
Synoniemen voor "activar":
Wiktionary: activar
activar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• activar | → actionner; activer | ↔ activate — to put into action |
• activar | → actionner; allumer | ↔ activate — to turn on |
• activar | → promouvoir | ↔ bevorderen — aanmoedigen, promoten |
• activar | → activer | ↔ activeren — werkzaam maken |
activarse:
-
activarse (empezar; comenzar; iniciar; entrar en; emprender; arrancar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento; despegar)
commencer; commencer à; démarrer; lancer; mettre en marche; prendre; faire; débuter; entamer; envoyer; partir; entrer en vigueur; donner le signal du départ pour; engager; entreprendre; ouvrir; se mettre en mouvement; amorcer; toucher; activer; s'activer-
commencer werkwoord (commence, commences, commençons, commencez, commencent, commençais, commençait, commencions, commenciez, commençaient, commençai, commenças, commença, commençâmes, commençâtes, commencèrent, commencerai, commenceras, commencera, commencerons, commencerez, commenceront)
-
commencer à werkwoord
-
démarrer werkwoord (démarre, démarres, démarrons, démarrez, démarrent, démarrais, démarrait, démarrions, démarriez, démarraient, démarrai, démarras, démarra, démarrâmes, démarrâtes, démarrèrent, démarrerai, démarreras, démarrera, démarrerons, démarrerez, démarreront)
-
lancer werkwoord (lance, lances, lançons, lancez, lancent, lançais, lançait, lancions, lanciez, lançaient, lançai, lanças, lança, lançâmes, lançâtes, lancèrent, lancerai, lanceras, lancera, lancerons, lancerez, lanceront)
-
mettre en marche werkwoord
-
prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, prennent, prenais, prenait, prenions, preniez, prenaient, pris, prit, prîmes, prîtes, prirent, prendrai, prendras, prendra, prendrons, prendrez, prendront)
-
faire werkwoord (fais, fait, faisons, faites, font, faisais, faisait, faisions, faisiez, faisaient, fis, fit, fîmes, fîtes, firent, ferai, feras, fera, ferons, ferez, feront)
-
débuter werkwoord (débute, débutes, débutons, débutez, débutent, débutais, débutait, débutions, débutiez, débutaient, débutai, débutas, débuta, débutâmes, débutâtes, débutèrent, débuterai, débuteras, débutera, débuterons, débuterez, débuteront)
-
entamer werkwoord (entame, entames, entamons, entamez, entament, entamais, entamait, entamions, entamiez, entamaient, entamai, entamas, entama, entamâmes, entamâtes, entamèrent, entamerai, entameras, entamera, entamerons, entamerez, entameront)
-
envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, envoient, envoyais, envoyait, envoyions, envoyiez, envoyaient, envoyai, envoyas, envoya, envoyâmes, envoyâtes, envoyèrent, enverrai, enverras, enverra, enverrons, enverrez, enverront)
-
partir werkwoord (pars, part, partons, partez, partent, partais, partait, partions, partiez, partaient, partis, partit, partîmes, partîtes, partirent, partirai, partiras, partira, partirons, partirez, partiront)
-
entrer en vigueur werkwoord
-
donner le signal du départ pour werkwoord
-
engager werkwoord (engage, engages, engageons, engagez, engagent, engageais, engageait, engagions, engagiez, engageaient, engageai, engageas, engagea, engageâmes, engageâtes, engagèrent, engagerai, engageras, engagera, engagerons, engagerez, engageront)
-
entreprendre werkwoord (entreprends, entreprend, entreprenons, entreprenez, entreprennent, entreprenais, entreprenait, entreprenions, entrepreniez, entreprenaient, entrepris, entreprit, entreprîmes, entreprîtes, entreprirent, entreprendrai, entreprendras, entreprendra, entreprendrons, entreprendrez, entreprendront)
-
ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, ouvrent, ouvrais, ouvrait, ouvrions, ouvriez, ouvraient, ouvris, ouvrit, ouvrîmes, ouvrîtes, ouvrirent, ouvrirai, ouvriras, ouvrira, ouvrirons, ouvrirez, ouvriront)
-
se mettre en mouvement werkwoord
-
amorcer werkwoord (amorce, amorces, amorçons, amorcez, amorcent, amorçais, amorçait, amorcions, amorciez, amorçaient, amorçai, amorças, amorça, amorçâmes, amorçâtes, amorcèrent, amorcerai, amorceras, amorcera, amorcerons, amorcerez, amorceront)
-
toucher werkwoord (touche, touches, touchons, touchez, touchent, touchais, touchait, touchions, touchiez, touchaient, touchai, touchas, toucha, touchâmes, touchâtes, touchèrent, toucherai, toucheras, touchera, toucherons, toucherez, toucheront)
-
activer werkwoord (active, actives, activons, activez, activent, activais, activait, activions, activiez, activaient, activai, activas, activa, activâmes, activâtes, activèrent, activerai, activeras, activera, activerons, activerez, activeront)
-
s'activer werkwoord
-
Conjugations for activarse:
presente
- me activo
- te activas
- se activa
- nos activamos
- os activáis
- se activan
imperfecto
- me activaba
- te activabas
- se activaba
- nos activábamos
- os activabais
- se activaban
indefinido
- me activé
- te activaste
- se activó
- nos activamos
- os activasteis
- se activaron
fut. de ind.
- me activaré
- te activarás
- se activará
- nos activaremos
- os activaréis
- se activarán
condic.
- me activaría
- te activarías
- se activaría
- nos activaríamos
- os activaríais
- se activarían
pres. de subj.
- que me active
- que te actives
- que se active
- que nos activemos
- que os activéis
- que se activen
imp. de subj.
- que me activara
- que te activaras
- que se activara
- que nos activáramos
- que os activarais
- que se activaran
miscelánea
- ¡activate!
- ¡activaos!
- ¡no te actives!
- ¡no os activéis!
- activado
- activándose
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes